De-Duivencoach.nl
Nico van Veen

Koppelen

Koppelen wordt nogal dikwijls onderschat. Surf langs de websites op internet, de discussies op Facebook en op de duivenforums en lees de reportages in de duivenkranten er maar op na. Net als over de meeste andere onderwerpen betreffende de duivensport, zal je al snel door de bomen het bos niet meer zien. Zo zijn er zijn verschillende liefhebbers die de duiven vrij laten paren onder het mom van “de beste koppels zijn die koppels waarbij de doffer en duivin elkaar zelf hebben uitgezocht”.  Als dat waar zou zijn, zou je wel gek zijn om zelf koppels samen te stellen. Maar helaas zal je, als je op deze manier te werk gaat, veelal teleurgesteld worden. Vooral bij liefhebbers die (nog) niet beschikken over een kwalitatief goed hok duiven is het beslist niet aan te raden om de duiven zelf hun partner te laten zoeken. Maar dat er ook goede koppels uit het vrij laten paren kunnen voortkomen, zal ik zeker niet betwisten. Een ieder die de stambomen van topduiven bestudeerd zal echter al snel tot de conclusie komen, dat het aantal goede duiven voortkomende uit koppels die bewust bij elkaar zijn gezet, vele malen groter is dan het aantal gelukstreffers. 

Op de eerste plaats moet je er voor zorgen dat je met goed basismateriaal begint. Dat betekent goede duiven aanschaffen uit goed presterende ouders en grootouders. Koop absoluut geen jongen waarvan niet minstens drie grootouders een goede vlieger of kweker zijn of waren. Koop beslist geen duiven waarvan alleen in de 3e generatie en nog verder weg in de stamboom een paar toppers zitten. Ook al hebben ze nog zulke mooie namen en zijn ze afkomstig van de grootste kampioenen die de duivensport ooit gekend heeft. Alleen door met goede duiven te starten legt u de basis voor uw succes. Goed maal goed geeft daarbij de meeste kans op succes, al is ook dit absoluut geen garantie voor het kweken van kampioenen.  Er is overigens geen enkele manier van kweken die de garantie geeft dat je jaarlijks een groot percentage toppers zal kweken. Daarvoor zijn er teveel factoren die gezamenlijk het prestatievermogen bepalen. Het enige dat je kunt doen is zo min mogelijk de factoren geluk en toeval een rol te laten spelen bij de kweek. Door te beschrijven hoe ik te werk ga waarbij ik voorbeelden zal aanhalen van koppels die op deze manier zijn samen gezet, hoop ik de liefhebbers die dit aspect wat minder goed onder de knie hebben wat handvatten te kunnen geven.

Allereerst wil ik zo veel mogelijk weten van de duiven die gekoppeld worden. Dit zijn de uiterlijk waarneembare lichaamskenmerken, hun afstamming  en hun prestaties.  Op mijn pagina beoordelen/selectie heb ik beschreven welke lichamelijke kenmerken ik belangrijk vind. Voor wat prestaties betreft, bedoel ik niet alleen vliegprestaties maar ook kweekprestaties. Een zoon of dochter van een duifkampioen of 1e prijswinnaar in groot verband die direct op de kweek gezet is, moet na twee jaar (liefst met meerdere duivinnen) al voor goed nageslacht hebben gezorgd, anders heb ik er al niet veel vertrouwen meer in. Wanneer het een marathonduif betreft ben ik van mening dat er percentagegewijs niet meer dan 50 % van zijn of haar jongen mag zijn verspeeld in hun geboortejaar. Ik adviseer altijd om van duiven waar niet mee gevlogen is minstens 4 rondes te kweken, liefst met 2 of 3 verschillende duivinnen. Na twee jaar zijn er dan 16 jongen uit gekweekt en wanneer die verspeeld zijn of niets hebben laten zien, kun je deze zogenaamde kweekduiven met een gerust hart opruimen. En kijk er dan niet naar dat ze veel geld hebben gekost.  Een voorwaarde is wel dat ze goed gekoppeld zijn geweest.

En wat versta ik onder goed gekoppeld? V.w.b. de afstamming moet minstens één van de ouders of minimaal drie van de grootouders bewezen goede duiven zijn. Zet geen duiven op de kweek die ernstige fouten bezitten. Zelfs niet als ze op de korte afstanden goed hebben gepresteerd. Zet ook geen twee duiven op elkaar die beiden dezelfde (kleine) fout hebben. Bijvoorbeeld niet geheel gesloten stuitbeentjes. Qua ogen zoek ik zoveel mogelijk twee verschillende oogkleuren bij elkaar. Waarbij de ogen van minimaal één van de twee zeer goed doorbloed moet zijn. Het mooiste is van allebei, maar de praktijk leert dat er dan op sommige hokken nog geen 10 % van het duivenbestand gekoppeld kan worden en het is ook beslist geen noodzaak.

Hierboven heb ik een voorbeeld geplaatst van een koppel die zijn kweekwaarde ruimschoots heeft bewezen en tot ver over onze landsgrenzen bekendheid geniet. Deze duiven zijn van Arie Dijkstra. Leonardo x Tinkelbel is het beste kweekkoppel dat Arie ooit bezat en zonder te overdrijven kan ik rustig stellen dat er de afgelopen 10 jaar maar zeer weinig koppels van deze kwaliteit zijn samengesteld. De prestaties van de nakweek van dit koppel zijn genoegzaam bekend. Wat opvalt bij deze koppeling is dat de doffer een zeer goed doorbloed geel oog heeft en de duivin een eveneens goed doorbloed wit oog. Beiden voldoen op basis van hun oog ruimschoots aan de door mij gestelde eisen en zijn qua koppeling het perfecte voorbeeld. Om veel van dergelijke koppelingen op je hok te kunnen maken heb je wel veel variatie in oogkleur nodig, d.w.z. beide kleuren goed vertegenwoordigd en minimaal de helft van je duivenbestand bestaande uit goed doorbloede ogen. Mijn ervaring is echter dat het vooral de tophokken zijn die deze variatie in voldoende mate bezitten.

Naast variatie in oogkleur is het ook goed om te letten op voldoende variatie in kleuren van de duiven zelf. Dat betekent dat ik bij het koppelen als het enigszins lukt (is natuurlijk afhankelijk van de aanwezige kleurenvariatie bij de betreffende liefhebber)  graag verschillend gekleurde duiven op elkaar zet. Dit is geen harde voorwaarde, maar een hok vol met alleen krassen en blauwen mist in mijn ogen iets en het percentage afval/wegvliegers zal beslist verminderen als je dit aspect in je hokopbouw meeneemt. Ook Steven van Breemen heeft dit jaren geleden al opgemerkt en hierover in verschillende artikelen over geschreven. Hij legt hierbij een link naar de natuurlijke vitaliteit. Lees onderstaand artikel op zijn website bijvoorbeeld.

http://www.stevenvanbreemen.nl/?Practische_Hints_voor_elke_maand_van_het_jaar_%21:November:Het_vitaliteitsverhaal 

Daarbij geeft Steven aan dat hij ook veel belang hecht aan het pigment (kleurstof, welke waarneembaar is in de kleur van veren, huid, loopbenen, snavel, teennagels en ogen). Zijn ervaring is dat bepaalde kleur en pigmentcombinaties in koppelingen een hogere pakkans hebben. Ik ben geneigd om hem hierin te volgen omdat ik regelmatig bepaalde met pigment verband houdende kenmerken zie terugkomen bij zeer goede verervers (stamduiven).  Bijvoorbeeld kaasbekken, witte teennagels, schimmelkleur in de pennen, rode of gele oogranden, een bronzen gloed over het verenkleed, etc. Een goed praktijkvoorbeeld van een hok duiven met een zeer hoge kwaliteit, vind ik de zware fondkolonie van de gebroeders Limburg. Op hun vlieg- en kweekhok zijn alle kleuren vertegenwoordigd, met uitzondering van witten en schimmels. 

En met mijn opmerking over bepaalde kenmerken die verband houden met pigment wil ik hier ook een foto plaatsen van een duif van de gebroeders Limburg die dergelijke kenmerken bezit. In dit geval zijn dat de zogenaamde kaasbek in combinatie met witte tenen, de gelige oogranden en de ooievaar kleur in de slagpennen. Waarmee ik overigens zeker niet wil zeggen dat alle duiven met deze kenmerken toppers zijn. Absoluut niet! Maar dit is in ieder geval wel een absolute topduif, de Limbo Boy!

Daarnaast maak ik gebruik van wat mij het meest bruikbaar is gebleken van de verschillende theorieën die er zoal zijn. Dit zijn dan met name de ogentheorie en vleugeltheorie als ook kweek theorieën zoals die van Alfons Anker en Steven van Breemen en de tegenwoordig regelmatig aangehaalde Bruce Lowe.  Verder voeg ik daar nog een scheutje erfelijkheidsleer, een schepje praktijkervaring en een dosis feeling aan toe.

Ik ben een groot voorstander van het in verwantschap kweken om bepaalde goede eigenschappen te verankeren en adviseer om van uw hok geen vreemdelingenlegioen te maken. Op de zorgvuldig bij elkaar gebrachte eigenschappen, die door succesvolle kwekers voor u zijn vastgelegd in een bepaalde stam, moet je zuinig zijn en deze beslist niet verdunnen. Binnen één of twee generaties zijn die goede eigenschappen verdwenen of onderdrukt , want de meeste slechte eigenschappen vererven dominant. Om die reden ben ik er dan ook absoluut op tegen om echte vitesseduiven op overnachtduiven te zetten. Je kweekt meer goeds weg dan dat je toevoegt. Ik heb al veel voorbeelden gezien van mislukte experimenten. Natuurlijk zijn er ook weer uitzonderingen waarbij zo’n koppeling sprinter x overnachtduif juist wel goed uitpakte. Andere factoren die ik mee weeg zijn weersgeschiktheid (prijzen winnen bij open helder weer of juist bij regen, wind achter of wind tegen) en het karakter van de duif.

Ik ken verschillende liefhebbers die alleen kweken uit hun kwekers en niet uit hun vliegers. Ik vind dat niet verstandig. Ik adviseer u om veel te kweken en beslist ook uit de vliegers en de jaarlingen. Wanneer u de stamkaarten van goede vliegers bestudeert zult u zien dat menige topper gekweekt is uit jaarlingen waarvan nog niets bekend was.

Hieronder een voorbeeld van een stamkaart van een bewuste koppeling. Beide ouders zijn goede vliegers, de vier grootouders ook. Zie verder dat hier de zogenaamde Bruce Lowe theorie is toegepast, de moeder van de vader is verwant (dochter) aan de vader van de moeder. En ook zie de diverse kleuren duiven op deze stamkaart.

Uiteraard ken ik ook goede duiven die geboren zijn uit koppels waar het niet direct van werd verwacht. Hieruit zou u de conclusie kunnen trekken dat het toeval een zodanig grote vinger in de pap heeft dat het geen zin heeft om veel werk van het koppelen te maken. Dat is beslist niet zo. U hebt natuurlijk ook wat geluk nodig en dat ontken ik ook niet. Maar dit geluk kan wel voor een belangrijk deel worden afgedwongen. En beschik je eenmaal over een paar echte toppers, probeer dan d.m.v. inteelt hun erfelijk materiaal vast te leggen!

Samenvattend:

1.  Beredeneerd koppels samen te zetten, dus geen vrije paring

2.  Alleen (en zoveel mogelijk) te kweken uit de beste duiven, met als uitgangspunt uit prestatieduiven en minimaal drie van de vier grootouders bewezen goede duiven

3.  Niet kweken uit duiven met ernstige fouten

4.  Geen  twee duiven op elkaar zetten die beiden dezelfde (kleine) fout hebben

5.  Streng selecteren op kweekwaarde

6.  Zoveel mogelijk twee verschillende oogkleuren op elkaar zetten, waarbij de ogen van minimaal één van de twee zeer goed doorbloed moet zijn

7.  Streef naar veel variatie in kleuren (niet alleen blauwen en lichte krassen)

8.  Kweek in verwantschap en maak geen vreemdelingenlegioen van je kolonie. Beschik je eenmaal over een paar toppers, probeer dan d.m.v. inteelt hun erfelijk materiaal vast te leggen.

9.  Wees zuinig op het genetisch materiaal dat vaak door jarenlang zorgvuldig en beredeneerd kweken bij bepaalde stammen aanwezig is

10. Kweek beslist ook uit de vliegers met inbegrip van de jaarlingen.

Met dank aan Arie Dijkstra en de gebroeders Limburg voor het mogen gebruiken van hun fotomateriaal en de combinatie Boonen voor het gebruik van de stamkaart.