De-Duivencoach.nl
Nico van Veen

Columns 2018

6 Januari 2018
Voorouders van de Postduif / De Gelderse Slenk

De Gelderse Slenk zal de meeste (post)duivenliefhebbers weinig zeggen. Degenen die in de omgeving van Amsterdam, Lelystad of Almere wonen kennen de naam wellicht alleen van het gelijknamige natuurgebied met plassen en moeras nabij Zeewolde. Dat het ook de naam van een zeer oud Nederlands vliegduivenras is, is slechts bekend bij een klein percentage duivenliefhebbers die zich wat meer hebben verdiept in andere (vlieg)duivenrassen dan alleen in de postduif. Een erg grote rol heeft de Gelderse Slenk waarschijnlijk niet gehad bij de totstandkoming van de huidige postduif. Maar dat er vanuit zuidelijke plaatsen als Nijmegen, Zutphen en Arnhem exemplaren in België terecht gekomen zijn en daar gebruikt zijn als kruisingsmateriaal lijkt zeer waarschijnlijk.
De Postduif zoals wij die heden ten dage kennen is begin van de 19e eeuw ontstaan uit kruisingen tussen diverse vliegduivenrassen. Vliegduivenrassen werden al in de 15e en 16e eeuw in ons land gehouden. Zo waren er aan het eind van de 17e eeuw in ons land en de omringende landen diverse duivenrassen die om hun bijzondere vliegeigenschappen werden gefokt. Sommige soorten hoogvliegers werden gehouden om hun eigenschap om zo lang mogelijk hoog in de lucht te kunnen blijven (het duurvliegen tot meer dan 20 uur) en andere soorten werden weer gefokt om hun eigenschap om zo snel mogelijk tot zeer grote hoogte te kunnen stijgen. Daarnaast waren er Tuimelaars, Ringslagers, Smijters en Slenken die hun herkomst hadden in India en werden gehouden om hun bijzondere vliegeigenschappen als draaien en tuimelen. Veel hoogvliegers en tuimelaars waren daarnaast ook goede kladvliegers. Als de eigenaren zagen dat er vreemde duiven tussen vlogen werd de klad snel naar beneden geroepen in de hoop de vreemde duiven te kunnen vangen en terug te verkopen aan de eigenaar of te verkopen op de markt aan andere liefhebbers, of voor het vlees. Een andere vliegduivensoort was de kropper. Hiervan werden er destijds al verschillende soorten gehouden. De kleine kroppers die als één der voorouders van de postduif hebben gediend waren waarschijnlijk nazaten van de Oploper, een ras dat niet meer bestaat maar waarvan de Holle Kropper een nazaat is. Deze duiven werden vooral gehouden om hun vermogen andere duiven te kunnen lokken. De Slenken en de Smijters hebben volgens C.A.M. Spruijt net als de Holle Kropper als voorouders de Oploper. De Slenk is naar verluid ook gebruikt om in te kruisen op de voorlopers van de Holle Kropper, om zo de gewenste hals en halslengte te krijgen. Waarschijnlijk ligt de oorsprong van de Slenk, net als van de kropper in het door de Moren bezette gebied van Spanje en zijn ze meegekomen in de Tachtigjarige oorlog naar het Noorden. Eveneens uit Spanje kwamen de kroppers naar Nederland met het doel ze als lokduiven te gebruiken. In Spanje werd namelijk met kroppers getraind om wilde Rotsduiven te vangen. Die werden vroeger veel gegeten.

Een belangrijke inbreng hebben duiven gehad die behoren tot de groep Wratduiven, zoals Valkenets en Carriers. Deze werden al voor onze jaartelling in landen als Irak, Iran (het vroegere Perzië) en Egypte gefokt om koeriersdiensten te onderhouden. Toen rond het begin van de 19e eeuw duiven werden geselecteerd op hun vermogen om snel naar huis te komen over grote afstanden, werd dan ook gebruik gemaakt van deze duiven die beschikten over een goed oriëntatievermogen en zeer sterk waren. De eerder genoemde vliegduivenrassen werden met elkaar gekruist en met de nakomelingen hiervan werd aan wedvluchten deelgenomen. Met de besten werd steeds verder doorgefokt en gedurende de eerste 50 jaar van het bestaan van de postduif werd nog door verschillende liefhebbers verder geëxperimenteerd met het kruisen van diverse soorten vliegduiven met postduiven. Rond 1850 waren er grofweg twee foklijnen ontstaan waar liefhebbers succesvol mee waren. Het Luikse soort, waarvan kruisingen met de diverse vliegrassen en de Luikse Barbet, een wat kleiner Meeuwenras aan ten grondslag lag. De andere stroming was de Antwerpse soort, dit waren kruisingen van vliegrassen met de Smierels (ook een meeuwenras) en de eerder genoemde Valkenetten en Carriers. Deze twee lijnen werden later gekruist waardoor uiteindelijk de huidige postduif is ontstaan. De Carriers die werden gebruikt kwamen veelal uit Engeland, waar het ras een grote aanhang kende in die jaren. In sommige boeken wordt ook gesproken over het gebruik van Dragoons in plaats van Carriers. De postduiven van honderdvijftig jaar geleden waren dus nog lang niet zo gelijkvormig als tegenwoordig. Tussen 1800 en 1900 bezaten vele postduiven nog kuiven, strikken (jabots), of zeer grote neusdoppen en grove vlezige uitwassen rond de ogen (wratten). Stonden ze hoog op hun poten of juist heel laag, lieten sommigen nog iets van een krop zien en was er veel meer verschil in grootte dan tegenwoordig. Ook zag je een enorme veelzijdigheid aan kleuren. Veel van die kleuren worden tegenwoordig door de gemiddelde postduivenliefhebber betiteld als miskleuren.

In de loop van zo’n tweehonderd jaar zijn de specifieke raskenmerken van de verschillende rassen bij de hedendaagse postduif als het ware samengesmolten. Maar wanneer er fors wordt ingeteeld zie je de diverse specifieke kenmerken van hun voorouders regelmatig terugkomen. Denk bijvoorbeeld aan de kuiven bij de z.g. Aardens en Hermans (Theelen). Deze kuiven (soms ook kapjes genoemd) is een raskenmerk van de Smijter en de Ringslager die hieraan nauw verwant is. De recessief rode kleur (Choco) vooral bekend van de Meulemansduiven komt bij Hoogvliegers, Tipplers en Tuimelaars veelvuldig voor. Maar ook bij de Indiase Carriers zie je deze Chocokleur nog veelvuldig. Deze Carriers werden overigens nog tot 2002 in afgelegen gebieden door de politie in India gebruikt om in noodcommunicatie te kunnen voorzien bij natuurrampen. Deze Carrier Pigeon Service bestaat nog in zeer afgeslankte vorm, maar de Carriers zijn inmiddels grotendeels vervangen door postduiven die hun herkomst in België hebben. En zo is de cirkel weer rond.

Nederlandse Hoogvliegers

Holle Kropper

Zoals hiervoor al geschreven is het zeker dat de Gelderse Slenk via de gemeenschappelijk voorouder de Oploper sowieso nauw verwant is aan de voorouders van de postduif. Dit geldt uiteraard ook voor de Groningse Slenk die voornamelijk in de stad Groningen werd gehouden. In de 19e eeuw werd de Gelderse Slenk in en rondom Zutphen, Enschede, Nijmegen, Elst en Arnhem gefokt. Het ras was erg geliefd vanwege de speciale manier van vliegen. Na de tweede wereldoorlog was het ras vrijwel uitgestorven. Maar door toedoen van de Stichting Zeldzame Huisdierrassen, het Geldersch Landschap en Kasteelen (GLK) en inspanningen van (nieuwe) fokkers om het oude vliegtype in ere te herstellen, is de Gelderse Slenk voorlopig voor uitsterven behoed.

Tegenwoordig is het ras regelmatig op tentoonstellingen te zien, maar niet iedere fokker houdt de Gelderse Slenk echter meer als vliegduif. Om de specifieke ras- en vliegkenmerken van de Slenken te bewaren is structurele samenwerking gezocht met de Groninger Slenken Club en zo is in 2010 in een gezamenlijke slenkenclub ontstaan, de GGSC: http://www.groningerengelderseslenkenclub.nl/rasgegevens.html Op het kasteel Doorwerth wordt jaarlijks een oogstfeest op het binnenhof van Kasteel Doorwerth georganiseerd. Een onderdeel van dit oogstfeest is de Slenkendag die door Johan Ruys medewerker van de GLK wordt georganiseerd. In de tuin van het kasteel worden Gelderse Slenken gehouden en Johan is hiervan de verzorger. Naast het bezichtigen van deze duiven kunnen liefhebbers ook zelf duiven meebrengen om te showen, te ruilen of te verkopen.

Voor wat betreft de eigenschappen (de standaard) waaraan de Gelderse Slenk moet voldoen aangaande zijn uiterlijke verschijningsvorm verwijs ik naar de standaard zoals die vermeld staat op de website van de GGSC. Daar het in deze column vooral gaat om zijn vliegeigenschappen, wil ik dit artikel afsluiten met een beschrijving te geven van de zeer specifieke manier van vliegen van de Gelderse Slenk. Nadat ik ze bij het kasteel heb zien rondvliegen kan ik me voorstellen dat deze duif vroeger vele bewonderaars had. Het is een heel spektakel. Tijdens het vliegen worden de vleugels boven en onder krachtig, luid klepperend, tegen elkaar geslagen. Daarbij is de kop opgericht en heeft de staart een holle waaiervorm. Het vliegen bestaat uit drie onderdelen, te weten 1) springen of steken: met een klein aantal krachtige vleugelslagen (op)stijgen; 2) zwemmen of trekken: zich met krachtige vleugelslagen vooruitwerpen; en 3) zeilen of drijven: met opgeheven vleugels (langzaam dalend) vooruit varen. Hoe steiler de slenk opstijgt (met zo weinig mogelijk vleugelslagen), hoe beter. Wanneer voldoende hoogte is bereikt, begint het zwemmen. Na elke (zwem)slag 'gooit' de slenk zich 10 tot 15 meter vooruit en stijgt hij met een schok van soms wel 1 meter (wederom springen). Het zwemmen lijkt op de bewegingen van een hobbelpaard. Bij het zeilen staan de vleugels enkele seconden stil in een V-vorm. Hoe langer een slenk krachtig springt en zwemt met opgeheven kop en gespreide holle staart, des te meer waarde heeft hij.

Voor deze column heb ik gebruik gemaakt van verschillende boeken van C.A.M. Spruyt, het boek “Taubenrassen” van Axel Sell en de website van de GGSC. Daarnaast heb ik John Logemann die veel kennis heeft van de Holle Kropper en ook op postduivengebied weet waar Abraham de mosterd haalt, gevraagd om mee te lezen. Ook ben ik dank verschuldigd aan Johan Ruys die me afgelopen zomer zijn collectie Gelderse Slenken liet zien en daarbij veel over dit ras heeft verteld. Ook heeft Johan net als John mijn concepttekst meegelezen en van commentaar voorzien.

7 februari 2018
Schatbewaarders / Ben Hendriks - Apeldoorn

Er zijn een aantal duivenrassen die zeer tot de verbeelding spreken. Een daarvan is het ras van Wanroy. Dit ras werd door wijlen Jef van Wanroy tussen 1950 en 1971 gesmeed en heeft grote impact gehad op de Nederlandse fondduif. Nazaten van beroemde Wanroys als de 90, het Hartje en de Spin zorgden tientallen jaren in binnen- en buitenland voor grote successen. Er zullen dan ook weinig duivenliefhebbers zijn die nog nooit van de naam Sjef van Wanroy hebben gehoord. Ook al heeft deze beroemdheid inmiddels al bijna 50 jaar geleden het tijdige met het eeuwige verwisseld. Een van de mensen die er voor gezorgd heeft dat de naam van Wanroy nog niet vergeten is in duivenland, is wijlen Jo Hendriks uit Twello en later Teuge. Naast dat hij wereldfaam verwierf met het winnen van de 1e Internationaal Barcelona op één van de verste afstanden, schreef hij het boek “Grote Fond in Nederland”. Hierin heeft hij de stamvorming van de Wanroys uitgebreid beschreven. Jo Hendriks heeft in 1996 een totale verkoop gehouden. Het merendeel van zijn duiven is toen in Azië terecht gekomen. Echter uit alle toppers en stamduiven zaten toen bij zijn zoon Ben al vele kinderen en kleinkinderen. Ook kocht Ben er zelf nog een paar op deze verkoping zoals de Marseilledoffer en de Spin 165.

Ben Hendriks is 75 jaar en zit zijn hele leven in de duivensport. Als zoon van Jo Hendriks die zijn hart aan de Wanroys had verpand, is het niet zo verwonderlijk dat Ben de liefde voor dit ras van zijn vader heeft geërfd. Hij heeft er zijn levenswerk van gemaakt om deze stam zo zuiver mogelijk te houden. Toen hij na jarenlang met zijn vader in combinatie te hebben gevlogen, voor zichzelf begon was dat met de Wanroys van zijn vader. Ben over deze voor hem vanzelfsprekende keuze; “Ik ben er mee doorgegaan, omdat het een kans voor open doel was, om met een unieke stam duiven een basishok te vormen. Duiven die zich in sportief opzicht al voor 100% bewezen hadden. En het feit dat deze duiven zich vooral met warm weer en kopwind lieten zien, sprak mij heel erg aan.  Commercieel was het natuurlijk ook heel interessant, hoewel dat nooit mijn prioriteit is geweest. Sportieve redenen stonden voor mij als sportman altijd op de eerste plaats.” Ben startte voor zichzelf met een klein hokje van 2 meter in een halfsteens schuurtje. De eerste jaren speelde hij hierop met 12 weduwnaars het hele programma en twee hiervan waren bestemd voor de overnacht. “Beginjaren 80 bezorgde de 2 overnachtduiven mij het 6e Kampioenschap in de Marathon-Noord over St. Vincent, Dax en Bergerac. Vanaf dat moment heb ik me helemaal op de overnacht toegelegd. Die twee doffers waren mijn latere Stamdoffer de Fedor en zijn zoon de Gaston. Tot ver in de jaren 90 waren het de nazaten van de Fedor met zijn vaste duivin de Claudia die voor Ben prachtige successen binnen haalde. “In 1994 waren zaterdags om 18.00 uur bij snikheet weer op Barcelona 1 duif en op Dax 3 duiven door in deze regio. En 3 van de 4 waren van mij waaronder die Barcelonaduif. De 2e duif van Dax was van mijn vader. Dus 4 van Wanroys op deze loodzware vluchten door om 18.00 uur! Deze prestatie heeft naast de overwinning van mijn vader op Internationaal Barcelona het meeste indruk op me gemaakt.”

De Wanroys stonden er om bekend dat ze onder zware weersomstandigheden als hitte en wind op kop op hun best waren. Dit was voor wijlen Jo Hendriks eind jaren zestig de reden om bij Jef tientallen late jongen te halen. En in 1974 besloot hij om alle van Wanroys, die na diens overlijden waren gekocht door Anton van Haaren, over te nemen. Jo Hendriks was ervan overtuigd dat wanneer hij op de nationale fondvluchten op zijn afstanden kop wilde vliegen dat er maar één soort duif hiervoor geschikt was. Zijn vertrouwen in de van Wanroys werd niet beschaamd met als hoogtepunt de 1e internationaal Barcelona in 1980 op een afstand van 1245 kilometer en dat met een snelheid van 986 meter per minuut. Dat dit een hele zware editie van Barcelona was spreekt vanzelf.

Inmiddels is het 47 jaar geleden dat Jef van Wanroy overleed en 22 jaar geleden dat wijlen Jo Hendriks zijn Wanroys verkocht. Wanneer Ben zich niet als schatbewaarder van dit ras had opgeworpen zouden er nu hoogstwaarschijnlijk nog maar zeer weinig duiven zijn met een groot percentage Wanroybloed. Natuurlijk zijn die er nog wel, maar nadat Jan Lijnders een paar jaar geleden zijn Wanroys totaal verkocht, zijn het voor zover mij bekend alleen nog kweekcentra die nog grote aantallen van Wanroys bezitten. Het verschil tussen deze kweekcentra en Ben is dat hij er zelf nog mee speelt en er dus selectie plaats vindt. In de afgelopen jaren zijn er wereldwijd duizenden successen behaald met nazaten van de Wanroys. Daarvan hebben velen voorouders in hun stamboom die bij Ben of zijn vader zijn gekweekt. Op de website van Ben http://www.vanwanroy.com/ geeft Ben een opsomming hiervan, die uiteraard niet compleet is. Zo heeft Ben vanwege de taalbarrière bijvoorbeeld nooit gehoord wat er in China en Japan gepresteerd is met de nazaten van de duiven die bij zijn vader en hemzelf zijn aangeschaft. Het kan echter niet anders dat men ook daar succesvol was met de Wanroys.

Ook vandaag de dag nog is er veel vraag naar de Wanroys van Ben. Uit landen als Irak, Iran, Dubai en Saoedi Arabië is er vooral veel vraag naar de Bronzen. En in de ons omringende landen en Hongarije zijn nazaten van de 90 nog steeds populair. Hoewel Ben voor het vliegen zijn Wanroys de laatste jaren kruist met o.a. duiven van Jac Steketee, houdt hij de Wanroys ook zo zuiver mogelijk. Die laatste zware inteeltproducten zijn vooral voor de verkoop bedoeld. Ben; “Ik teel vooral in op mijn beste duiven tot nu toe, zoals de St. Vincentdoffer 755, waar met name in Duitsland sterk mee gespeeld wordt. Zo won Heinz Seegmuller de 3e Nationaal Barcelona en Kipp en Zn de 6e Nat. Barcelona. Beiden zijn gekweekt uit zonen van de 755 die bij mij aangeschaft zijn. Frank Gierens kweekte uit een zoon van de 755 met 5 duivinnen maar liefst 30 kinderen, die nationaal prijs wonnen op Barcelona en Perpignan. Bij mij zelf werd een zoon van hem (de 59) Asduif Overnacht in de kring Apeldoorn. Voor het vlieghok kweek ik twee rondes waarbij ik de Wanroys kruis. Daarna koppel ik de Wanroys tegen elkaar voor de verkoop van jongen. Dit is wel erg arbeidsintensief, maar ik doe het graag zo lang mijn gezondheid dit toelaat. Het zuiver houden van de Wanroys is voor mij net zo belangrijk als de sportieve prestaties.” Op veel hokken waar men vasthoudt aan oude rassen zie je dat de vliegprestaties van de nazaten hard achteruit gaan. Ik vroeg Ben dan ook of hij niet bang is dat hij door de langdurige inteelt op oude toppers, ook slechte ongewenste eigenschappen vast legt. Ben; “Ik denk het niet omdat ik nu vooral inteel op de nazaten van de 755 en de Barcelonaduivin (beiden voeren ook ander bloed). Daarnaast ben ik een liefhebber van compensatie-kweek! En koppel dus niet 2 op elkaar lijkende duiven op elkaar. En slechte eigenschappen als een matige rug probeer ik er op die manier uit te kweken.”

Hieronder een deel van een dagboekpagina van wijlen Jef van Wanroy uit 1967 met hierop een aantal duiven waarvan de nazaten nog als een rode draad door diverse fondkolonies lopen, zoals de Westerhuis en de 90, maar ook de 66-902 (via de 150 en de 212 van Anton van Haaren), de Marseille (via de Kleine Donkere 59), het koppel 306 x 705 als ouders van de Spin (via o.a. de gebroeders Kuypers) en de 66-995 de Gek (via o.a. de Chantal van J. Hendriks.)

Ben geeft aan dat hij ook heeft getracht wat meer snelheid in zijn Wanroys te brengen en vooral het vermogen om bij zeer hoge snelheden ook kop te vliegen. “Hier heb ik niet zo veel geluk mee gehad. Ik kocht bijvoorbeeld voor flink wat geld de “Speedy Gonzales” een doffer met een uitzonderlijk goed oriëntatie vermogen, die ook met slecht weer een waslijst aan ereprijzen won op de vitesse en midfond en op twee dagfondvluchten een kopprijs won in groot verband. Het jaar daarop lag hij ‘s morgens dood op de vloer. Hij was in het hok ergens tegenaan gevlogen luidde de diagnose van de dierenarts. Dat is dus echt pech hebben. Ook kijk ik wel om me heen naar goed presterende duiven met een Wanroy achtergrond om deze terug te zetten tegen mijn stam. Als ik een dergelijke topper kan aanschaffen tegen een redelijke prijs zal ik dat ook zeker doen.”

Tot zover Ben Hendriks de schatbewaarder van het Wanroyras die tot slot aangeeft aankomend jaar helaas maar met enkele duiven te kunnen spelen omdat hij een marter in het hok heeft gehad die 30 oude vliegers heeft gedood.

1 Maart 2018
Gert Jan Hendriks - Zuiderwoude / Maak de duivensport aantrekkelijker.3

Ruim 5 jaar geleden schreef ik mijn vorige column over dit onderwerp. Inmiddels is dit onderwerp actueler dan ooit en wordt er op Facebook, duivenforums, allerlei websites en in de duivensportbladen in termen van ongerustheid over het voortbestaan van de duivensport geschreven. Zelf schreef ik destijds dat er voor bij de duivensport betrokken mensen dikwijls geen plek is om dagelijks even binnen te lopen en over duiven te praten. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat wanneer zulke plekken er wel zouden zijn, de terugloop in leden zal afnemen en ook dat er zich verschillende herstarters zullen melden. Ik zie dan een multifunctioneel duivensportcentrum voor me waar niet alleen kan worden ingekorfd voor wedvluchten en doordeweekse trainingen, maar waar ook voer en duivensportartikelen worden verkocht, een centraal hok aan is gekoppeld waar dag en nacht duiven kunnen worden afgegeven (ook door particulieren) en slachtduiven kunnen worden gebracht. Verder zou er een duivenhok boven kunnen worden geplaatst waar liefhebbers die thuis geen duiven kunnen houden (eventueel in combinatie) vanaf kunnen spelen. Daarnaast fungeert zo’n duivensportcentrum als ontmoetingsplaats waar een ieder welkom is en diverse activiteiten kunnen worden georganiseerd. Op deze manier kun je ouderen bereiken voor wie de duivensport meer zin aan het bestaan kan geven. Zo’n duivensportcentrum is dan een plek om nieuwe vriendschappen op te bouwen en te onderhouden, tevens een vorm van tijdsbesteding (voorkomen van verveling) door de zorg aan de daar aanwezige duiven en het helpen met de bezigheden aldaar.

De afgelopen jaren heb ik met honderden mensen over het bovenstaande gesproken. Ik sprak er maar weinig die er op tegen zouden zijn als dergelijke duivensportcentra op termijn de plaats van de vereniging in zouden nemen. Een van de liefhebbers waarmee ik recent over dit onderwerp sprak is de 51 jarige Gert Jan Hendriks uit Zuiderwoude die samen met zijn broer Jeroen behoort tot de bekendere marathonspelers van Noord Holland. Gert Jan heeft een nuchtere kijk op de duivensport. De afgelopen jaren heeft de duivenliefhebber die de duivengroepen op Facebook een beetje volgt, regelmatig relativerende opmerkingen van zijn hand kunnen lezen bij discussies die een negatieve richting uit leken te gaan. Mede om die reden bracht ik hem afgelopen zomer een bezoek en vroeg ik hem om medewerking aan deze column. Gert Jan zit vanaf zijn 12e jaar in de postduiven. Hij vliegt sinds 1980 met zijn broer Jeroen in combinatie. Gert Jan en Jeroen zijn op jonge leeftijd in aanraking gekomen met de duiven. In 1980 begonnen ze met sierduiven en andere siervogels, daarna zijn ze door een opgevangen postduif met postduiven begonnen achter het ouderlijk huis in Halfweg. Ze zijn in 1988 begonnen om zich op de grote fond toe te gaan leggen en hebben zich sinds 2009 gespecialiseerd op de ZLU vluchten. Zowel op de middaglossing in de jaren negentig als op de ZLU zijn door hen mooie prestaties neergezet zoals het 2e kampioenschap middaglossing Marathon Noord, 2e nat. Perpignan duivinnen, 3e nat. Barcelona duivinnen, 4e nat. Barcelona, 4e nat. Perpignan, 5e nat. Perpignan duivinnen, 6e Nationaal Bordeaux, 7e nat. Dax, 8e nat. Bergerac en 9e nat Bordeaux.

De hedendaagse duivenmelker kun je mijn inziens ruwweg in drie categorieën verdelen, te weten; a. de traditionele liefhebber die tevreden is met het verzorgen van zijn duiven en blij is met een mooie uitslag of vroege duif, b. de fanatieke duivensporter die altijd met zijn duiven bezig is, die er heel veel voor over heeft om eind van het jaar ergens op een podium te staan en c. de commerciële vaak grote liefhebbers die menig concours oprollen. Gert Jan desgevraagd in welke categorie zijn broer Jeroen en hij zichzelf zouden plaatsen; “We zijn als liefhebber lastig in een hokje te stoppen, maar passen gedeeltelijk in categorie twee. Sowieso zijn we geen slaaf van onze duiven. Vandaar ook dat we ons richten op een paar vluchten per jaar. Een maand of 4 verzorgen we onze duiven optimaal en twee maandjes in de zomer gaat het gas erop. Onze motivatie en verzorging is dus erg seizoensgebonden. Maar als we meedoen, gaan we voor de eerste. Daarmee bedoel ik dan een eerste nationaal. En we doen er dan alles aan om dat doel te bereiken. Als we inkorven, willen we winnen en ons doel is dus om die 1e prijs te winnen! Maar...net zo belangrijk is de kunst (en daar zijn Jeroen en ik heel goed in) om meteen te kunnen schakelen en relativeren als blijkt dat dat er op die bewuste dag door bv de weersomstandigheden geen kans is op een topnotering. Het gaat niet ten koste van ons grote plezier in het spelletje. We winnen graag, maar verliezen hoort erbij. Vandaar ook dat je me NOOIT zult horen mekkeren over grote hokken, massaspelers, windrichting, gunstige ligging, enz., want al dat “gepiep” is negatieve energie! Het is all in the game! Maar buiten die vier maanden van extra inzet is het regelmatig een blikje voer erin, kijken of er nog water in de drinkpotten zit en de spoetnik los. Wel maken we ook dan iedere (!) dag een rondje langs de duiven en houden we een vinger aan de pols. En altijd even een praatje met ze maken en met een fijn gevoel de lievelingsduiven bekijken of even vastpakken.”

Dus 8 maanden van het jaar heeft Gert-Jan veel gemeen met de mensen voor wie het contact met hun duiven het allerbelangrijkste is. De afgelopen periode heb ik heel wat van deze liefhebbers gesproken. Zij gaven aan dat ze het goede gevoel dat de omgang met hun duiven geeft, niet graag zouden missen. Deze liefhebbers maakte het niet zoveel uit welke kant het met de duivensport uit gaat. Het dagelijks contact met hun duiven, dat is waarom ze duiven hebben en daarnaast het contact met hun duivenvrienden. Dit zijn de duivenliefhebbers die de duivensport beleven zoals Albert Jan de Jong, de voormalig voorzitter van de NPO in de vorige column bedoelde. Hij gaf aan dat duivensport structuur in de dag kan brengen, zorgt voor sociaal contact en zodoende een probaat middel tegen eenzaamheid kan zijn. Ik vroeg Gert Jan hoe hij dit ziet. “Is herkenbaar, maar bij ons staat de sport/het presteren voorop. Als we niet zouden vliegen denk ik niet dat we postduiven zouden hebben. Dan zouden een paar koppeltjes Duitse Meeuwtjes ook voor enorm veel afleiding en plezier kunnen zorgen. De fascinatie van het vliegen dat is machtig mooi en voor Jeroen en mij de motor van de duivensport. Daar zetten we ‘s zomers veel (niet alles hoor!) voor opzij gedurende die paar maanden. Daarom moet het voor ons ook niet langer duren dan die paar maandjes, anders zou het presteren ten koste gaan van (te) veel andere dingen, zoals de aandacht voor vrouw en kinderen bijvoorbeeld. Liefhebbers die het niet veel uitmaakt waar het met onze sport naartoe gaat begrijp ik echter niet. Ik zelf zou het doodzonde vinden als de duivensport niet meer zou bestaan! Maar ik herken zoals gezegd wel het goede gevoel dat het contact met de duiven je geven kan. En ook het sociale contact, het met duivenvrienden over duiven lullen. Heerlijk! Ik ken uiteraard ook de verhalen van gepensioneerde liefhebbers die soms meerdere keren per week een bakkie gaan drinken bij een clubgenoot. Bij sommigen zit op bepaalde dagen in de week de hele keuken vol met duivenliefhebbers. Maar daar ben ik nog te jong voor. Met mijn 51 jaar ben ik nog een jonkie in de duivensport.”

Aansluitend op het bovenstaande vroeg ik Gert Jan op welke doelgroep de duivensport zich zou moeten richten voor nieuwe aanwas. Je hoort nu nog regelmatig roepen dat de jeugd de toekomst heeft en dat de NPO zich hierop moet richten. Zelf heb ik hier mijn twijfels over en Gert Jan is het hierover met mij eens. “We moeten ons richten op de 60 plussers. Die hebben voldoende tijd. Als het meezit ook voldoende geld en een huis met een tuintje. De kinderen de deur uit, enz. Wat maakt het uit dat het een grijze hobby is? Niets! De meeste kinderen hebben vanaf hun 14e geen zin in duiven (meer). Dus als er een keer een verdwaalde jongen of meisje bij een duivenclub binnenloopt is dat mooi meegenomen, maar het is en blijft een uitzondering. De grote vraag is dus; “Hoe bereiken we die 60 plussers?”. En hoe maken we de duivensport aantrekkelijk voor deze mensen die niets van duiven weten en vaak nog geen duif kunnen vasthouden? Ik heb het dus niet over herintreders. Die vinden hun weg wel als ze dat willen.” En met deze vraag van Gert Jan zijn we weer terug bij het begin van mijn column waarin ik aangaf er rotsvast van overtuigd dat wanneer er op centrale goed bereikbare plaatsen multifunctionele duivensportcentra zouden zijn, de terugloop in leden een halt zou kunnen worden toegeroepen. Natuurlijk niet alleen hierdoor, maar de traditionele verenigingen hebben hun langste tijd gehad. Er moet nagedacht worden over hoe het nu verder moet, zeker nu steeds meer kleine verenigingen met opheffing worden bedreigd.

Over het bovenstaande doorpratend met Gert Jan; “Zo’n soort buurthuisfunctie voor oudere liefhebbers c.q. amateurs lijkt me zeker wel wat. Ondersteuning bij en van elkaar. Sociaal lekker in beweging blijven. Te combineren met de verkoop van duivenbenodigdheden (ondernemers in die branche krijgen het ook steeds lastiger). Kaartje leggen, bakkie koffie erbij, niet-liefhebbers kunnen ook binnenlopen. Daar kunnen liefhebbers in kleinere kring op 100-300 km vluchtjes met oude en jongen blijven concoursen zonder overheersing van enkele profs en semi-profs. Ook kunnen van daaruit de trainingsvluchten voor de marathonspelers worden georganiseerd. De toppers kunnen op een ander niveau de degens met elkaar kruisen. Ik ben voorstander van twee Champions League disciplines. Eentje voor de 400-800 km c.q. dagfond en eentje voor de 800-1300 km c.q. marathon. Regionaal / Provinciaal inkorven in bijvoorbeeld enkele inkorfcentra per regio/provincie en alleen nationaal spel. Van allebei de disciplines ongeveer 8 vluchten. Ieder weekend een vlucht, twee maanden lang in juni en juli. Dan 6 van de 8 vluchten laten tellen voor kampioenschappen. Mensen met een gezin kunnen 2 weken op vakantie in de zomer. Geen inkorfbeperking in de Champions League. Op allebei de disciplines zou ook internationaal gevlogen kunnen worden. Zoals bijvoorbeeld bij de Noordelijke Unie (NU) al gebeurt. En voor de zuidelijke provincies de samenwerking met België voor de 600km races zoeken.”

Tot zover Gert-Jan Hendriks over zijn sportbeleving en visie op de toekomst. (enkele maanden na mijn bezoek, is Gert Jan gestart met de veilingsite Pigeoncom.com, https://www.pigeoncom.nl wat een groot succes lijkt te gaan worden.)

15 april 2018
Tiemen van Velde – Wapenveld / Toekomst van de duivensport.6

In deze inmiddels zesde column over het onderwerp “toekomst van duivensport”, deze keer geen (ex) NPO medewerker of iemand met bestuurlijke ervaring aan wie ik mijn vragen heb voorgelegd. Maar dit keer een gewone liefhebber die sinds kort gepensioneerd is en daardoor meer tijd voor de duivensport heeft en die zich net als veel anderen zorgen maakt over het voortbestaan van de duivensport. Dit is een onderwerp waar velen een mening over hebben. Wanneer je de columns/minireportages terug leest met de voorgaande 5 liefhebbers met wie ik over dit onderwerp sprak, zie je behalve overeenkomsten ook dat een ieder de nadruk op een ander aspect legt. Zo gaf Jurgen Menkhorst, die een paar jaar bij de NPO op het bureau heeft gewerkt, aan dat het inspelen op nieuwe wetenschappelijke inzichten en het gebruik maken van nieuwe kennis en technieken, noodzakelijk is voor de duivensport om te overleven. Hij vindt dat hier tot nu toe te weinig gebruik van wordt gemaakt. Tony Berlijn, die het lef had om een nieuw duivensportblad uit te brengen, noemde als één der oorzaken waarom steeds minder mensen warm lopen voor de duivensport, het feit dat de duivensport dikwijls alleen maar negatief in het nieuws is. Er wordt naar zijn mening te weinig positief over de duivensport geschreven. Gerhard Bolks gaf aan dat de meerderheid in onze huidige maatschappij gericht is op simpel vermaak, zonder dat je er veel inspanning voor hoeft te leveren. In zo’n maatschappij past geen duivensport waarbij je alleen succesvol kunt zijn als je je voor 100 % inzet. Henk Ouderdorp sloot zich hierbij aan en noemde de duivensport een tijdrovende sport die steeds moeilijker is in te passen in het hedendaagse levenspatroon. Ook Gerrit en Christiaan Beelen gaven aan dat in het verzorgen van de duiven erg veel tijd gaat zitten, wat met een fulltime baan soms lastig is te combineren. Alleen omdat ze het samen doen en de taken verdelen is het op te brengen, gaven zij aan. De genoemde oorzaken dragen allemaal een deel van de oorzaak en ook een mogelijke oplossingsrichting in zich. Waar ze het echter alle 5 over eens zijn is dat het toenemend aantal roofvogels in ons land een grote bedreiging is voor het voortbestaan van de duivensport.

De 68 jarige Tiemen van Velde uit Wapenveld kan hier over meepraten. Tiemen die woonachtig is in een bosrijk gebied in de IJsselvallei aan de rand van de Veluwe, ondervindt ook veel overlast van de roofvogels. Tiemen die vanaf zijn 9e jaar duiven heeft en met een onderbreking van een paar jaar, ook bijna altijd heeft meegevlogen, voor zover zijn werk dit toeliet; “Er zijn altijd wel roofvogels geweest in dit gebied. En er werd ook wel eens een duif gepakt, maar wat je nu ziet is niet normaal meer. Op sommige momenten als ik mijn duiven los heb, jagen er wel drie roofvogels tegelijk op de duiven. Het is ongelofelijk als je dat ziet en je houdt je hart vast. Je durft ze gewoon niet meer los te laten. Het is een echte plaag geworden. Ik kan niet begrijpen waarom er zoveel nestkasten voor Slechtvalken worden geplaatst. Alleen al in Zwolle zijn er drie vaste broedplaatsen bekend, namelijk het gebouw van For Farmers, een zendmast langs de Vecht en bij de IJsselcentrale. Dat is toch veel te veel? En dan broeden hier in de buurt ook nog een paar koppels Haviken. Iedereen met een beetje verstand van de natuur ziet toch dat dit uit de hand is gelopen? De natuur in ons land moet beheerd worden, anders loopt het uit de hand. Kijk maar naar het grote aantal wilde zwijnen hier in de omgeving en wat er afgelopen winter speelde met de grote grazers bij de Oostvaardersplassen. Ik heb ook beslist geen hekel aan roofvogels maar ik pleit dus voor een normale populatie roofvogels die beheerd wordt.”

Een van de andere genoemde oorzaken van de terugloop van de duivensport is dat er veel tijd mee gemoeid is. Vooral wanneer je ook iets wilt presteren. Dat geeft Tiemen ook aan. In de jaren 80 kon hij werk en duivensport beter combineren dan tijdens de afgelopen 25 jaar. In die periode, vooral tussen 1986 en 1990, werd menige mooie uitslag gemaakt. Vooral op de wat verdere afstanden, bijvoorbeeld op Bergerac. Zo vloog hij ooit een 2e van de afdeling op Bergerac met een duif die op het programma altijd te laat kwam. Omdat Tiemen altijd moeite had om duiven weg te doen, speelde hij hem op Bergerac met genoemd resultaat. Dit gebeurde hem later ook nog eens. Tiemen had een duif met roze oogranden waarin waarschijnlijk nog wat Janssen A. bloed zat. Hij zag wel iets in deze duif. Maar na minstens 30 x te zijn ingekorfd zonder ooit op de uitslag te hebben gestaan, was het geduld bij Tiemen toch op. De duif werd ingekorfd op Bergerac en tot zijn grote verbazing speelde die een 1e in de cc. Deze duif werd daarna nog 3 à 4 jaar op de fond gespeeld en mistte daarop nooit meer prijs. Tiemen is zijn hele leven al werkzaam in de horeca en heeft jarenlang een eigen zaak gehad. “Op een gegeven moment kon ik nauwelijks nog tijd voor de duiven vrij maken. Vooral ’s avonds en in de weekeinden moest ik op de zaak zijn. Dus wanneer er moest worden ingekorfd en de klok moest worden afgeslagen, en natuurlijk op de vluchtdag zelf moest ik steeds vaker verstek laten gaan. In de 90er jaren heb ik toen op een paar duiven na alles verkocht. Hierbij zat ook de 700, de beste duif die ik ooit gehad heb. Dat ging me wel aan mijn hart maar ik kon het gewoon niet meer bijhouden. Ik heb gedurende een aantal jaren toen alleen duiven voor de aardigheid gehad en speelde niet meer mee. Later heb ik de draad weer opgepakt, maar op een laag pitje. Sinds kort ben ik met pensioen en kan ik weer wat meer aandacht aan de duiven geven. Mijn streven is om in de nabije toekomst weer leuk mee te gaan doen. Net als in de jaren tachtig zal het accent op de dagfond en overnachting worden gelegd. Dat past het beste bij me. Ik heb het karakter van een fondspeler.”

Wanneer ik schrijf over de toekomst van de duivensport bedoel ik daarmee de toekomst van de duivensport in ons eigen land. Recent is onze sport op de lijst Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed komen te staan. Dit heeft weer wat positieve aandacht voor de postduivensport opgeleverd. Daarnaast is de duivensport momenteel in het nieuws vanwege het grote aantal duiven dat door roofvogels wordt gepakt. Dit soort aandacht zal niet meteen honderden nieuwe leden opleveren, maar alle aandacht voor de duivensport is meegenomen en uiteraard vooral als dat positief is. In dat opzicht denk ik dat Tony Berlijn zeker gelijk had toen hij aangaf dat de duivensport vaker positief in het nieuws moet komen. Hier ligt niet alleen een verantwoordelijkheid voor de NPO maar ook de liefhebbers zelf kunnen hier invloed op uitoefenen. Een mooi voorbeeld vond ik de uitzending op Omroep Flevoland vorig jaar waarin de twintiger Jelissa van Ooijen-Kollen uit Marknesse liet zien hoe zij de duivensport beleeft. Zij gaf aan als kind begonnen te zijn en geen familieleden met duiven te hebben. Dat zie je tegenwoordig maar zelden. De meeste jonge liefhebbers hebben de liefhebberij van een familielid meegekregen. Ook Tiemen die destijds door de man van zijn oudere zus met de duivenbacil is besmet. Dit was de heer Roke in Heerde, destijds een goede vlieger. Ik vroeg Tiemen waar volgens hem de nieuwe leden vandaan moeten komen, bij de jeugd of wellicht bij gepensioneerden. “Ik geloof niet dat in de huidige tijd de duivensport de jeugd veel te bieden heeft. Die willen doorgaans snel succes zien en dat zal op een enkele uitzondering na, niet gaan lukken. Maar daar tegenover staat dat er zoveel oudere mensen zijn die niets te doen hebben. Je hoort en leest regelmatig over ouderen die na hun pensioen in een zwart gat zijn gevallen. Voor zulke mensen kan de duivensport veel betekenen. Met postduiven val je nooit in een zwart gat. Er is altijd wat te doen. En daarnaast zijn de ontspanning en de rust die het omgaan met duiven je geven van onschatbare waarde. Maar het moet wel hobby blijven, anders is het gedaan met de ontspanning. De meeste jongeren die met de duivensport beginnen willen presteren en ’s winters op het podium staan. Die drive om te willen winnen en daar alles voor over hebben, zullen de meeste ouderen niet meer zo hebben.”

Ik denk dat Tiemen met het bovenstaande zeker gelijk heeft. Ouderen blijven actiever als ze duiven hebben. En duivensport is een goed middel tegen eenzaamheid. Enerzijds door de contacten die je door de duivensport hebt en anderzijds vanwege het contact met je duiven. Toch zijn er ook maar weinig ouderen die met de duivensport beginnen. Ik vroeg Tiemen of hij een idee had hoe dat zou komen. “Persoonlijk vind ik dat er niets mooier is dan postduiven houden. Maar in de duivensport gaat er veel geld om en dat schrikt veel ouderen af. Van een gemiddeld pensioentje kun je immers geen gekke dingen doen.  En als ze horen van de enorme bedragen die er soms voor duiven betaald worden, ontstaat al snel de gedachte dat de duivensport niets voor hen is. Ten onrechte dus! Als deze doelgroep zou beseffen dat ze zonder al te grote doelen te stellen ook heel veel plezier aan de duivensport zouden kunnen beleven, zouden er beslist meer gepensioneerden met duiven beginnen. Maar nu zien en ervaren ze dat de mindere goden altijd een stapje achter lopen. Deze kunnen het niet bijhouden. Met wat meer aandacht hiervoor en door zich te verplaatsen in de beginnende liefhebber, die niet in het computertijdperk opgegroeid is, en een niet al te volle beurs heeft, zou er vanuit de verenigingen veel gedaan kunnen worden om de duivensport te behouden.”

Tot zover Tiemen die tot slot nog opmerkt dat hij hoopt dat de duivensport nog lang zal blijven bestaan. Dat sommige dierenbeschermingsorganisaties en de Partij voor de Dieren daar anders over denken, heeft volgens Tiemen ook een positieve kant en dat is er dat meer toezicht is op het welzijn van de duif. Het belang van de duif moet altijd voorop staan, vindt hij.

9 mei 2018
John Logemann - Engelum / Schrijvers over de duivensport.7

Alweer mijn zevende column met een schrijver over de duivensport in de spotlights. Deze keer is dat de 54 jarige John Logemann uit Engelum. John is bekend van zijn blog “door de ogen van een duivenmelker” waarin hij zijn belevenissen en gedachtenspinsels over de duivensport deelt. John heeft vanaf zijn vroegste kinderjaren al duiven met een kleine onderbreking aan het eind van de jaren tachtig, toen hij het ouderlijk huis verliet en op zichzelf ging wonen. Hij heeft de duivenmicrobe van huis uit meegekregen. Zijn vader was een hartstochtelijk kleindierenliefhebber. Van zijn vader heeft hij ook de liefde voor andere duiven dan postduiven meegekregen, namelijk voor sierduiven, te weten Holle Kroppers. Met de Holle Kroppers heeft John diverse erecertificaten op grote Nationale shows behaald. Zijn hoogtepunt was dat hij de beste Holle Kropper had op Avicultura, destijds het Nederlands Kampioenschap. Die doffer stond in de ere galerij. Je kunt rustig stellen dat John met zijn Holle Kroppers gewonnen heeft wat er te winnen valt. Maar ook met postduiven heeft John ook altijd aardig uit de voeten gekund. In zijn jonge jaren toen hij nog in Enkhuizen woonde had hij bijvoorbeeld de 81-1372510 die 4 x een 1e in de club op de midfond vloog en 12 x bij de eerste 10. En meer recent op zijn huidige woonstek in Engelum won hij teletekst op Ruffec en meerdere vroege prijzen op nationale vluchten.

Bij postduivenliefhebbers is John dus vanaf medio 2014 vooral bekend vanwege zijn blog op internet over postduiven. Toch schrijft John al veel langer over duiven. Over de Holle Kroppers schreef John in het verleden namelijk diverse artikelen. Zo schreef hij behalve in diverse clubbladen ook in buitenlandse sierduivenbladen zoals Pure Bred Pigeons (USA) en Geflugel Borse (Duitsland). Ook heeft John nog een periode een Engelstalige website gehad over de Holle Kropper. Met die website is hij gestopt omdat daar teveel werk in ging zitten. Omdat schrijven ook een liefhebberij van hem is, maar hij zich niet (meer) wilde beperken totdat alleen duiven, maar ook in de wereld daar omheen, is hij met zijn blog gestart die inmiddels tussen de 1000 en 1500 vaste lezers heeft . “Ik schrijf voor mijn plezier en met een bredere scope dan alleen duiven. Ik wil niet alleen schrijven over wat er op mijn eigen hok gebeurt. Mijn onderwerpen komen overal vandaan. Ik denk er niet echt over na. Ik hoor of zie wat en dat gaat dan een eigen leven leiden. Ik zit niet een hele week op een onderwerp te broeden.” John zijn blogs vallen op door zijn positieve inslag. Hij is iemand voor wie het glas altijd half vol is, terwijl dat voor verschillende andere schrijvers altijd half leeg lijkt te zijn. “Ik wil naar het positieve kijken in plaats van naar het negatieve en daar wat van proberen te leren. Ik heb een hekel aan gezeur, altijd gehad. Ik wil altijd het goede zien en vooruit kijken. Dat laatste gaat niet als je de donkere kanten voor ogen houdt, hoewel het bij mij ook wel eens tegen zit. Maar ik probeer daar snel over heen te stappen. Het leven is te kort. Maar ja, ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is.” Net als Coen Brugman in de vorige column, is ook John niet zo blij met de mensen op Facebook die zonder nadenken van alles over de duivensport plaatsen waarmee ze soms de duivensport een slechte dienst bewijzen. “Zoals gezegd. Ik hou niet van negativisme, zeker niet als je het openbaar maakt, zoals via FB. Uiteindelijk wordt het als een boemerang terug op je eigen bordje gelegd, met de nodige heisa, jammer van de energie. Kijk liever naar wat je wel hebt of kunt bereiken. Als je met twee vingers naar iemand wijst, moet je er zeker 3 op jezelf hebben gericht.”

Holle Kropper

John in actie

Het bovenstaande is kenmerkend voor John en hoe hij de duivensport beleeft. In zijn blogs vindt je doorgaans weinig kritiek op mensen. “Ik schrijf over de duif en de duivensport met de mensen die erbij horen. Zowel voor de gemiddelde liefhebber als voor de grote jongens. Ze hebben gemeen dat ze allemaal een duif in het hart hebben. De gemiddelde duivenliefhebbers vormen voor mij echter de ruggengraat van de duivensport. Dat zijn vooral die mensen die best graag vooruit willen, maar die op de eerste plaats willen genieten van hun duiven als ze thuis komen van een vlucht. In zekere zin zijn dit gelijkgestemden. En mensen die gelijk gestemd zijn zoeken elkaar vaak op. Maar juist dat gaat niet helpen om beter te worden in de sport. Je moet zoeken naar een uitdaging, dan ga je stappen maken. Maar uitdagingen worden meestal niet gezocht door deze mensen. En daar is niks mis mee! Ieder moet er uithalen wat hij zelf wil, de lat bepaal je zelf toch? Hou vooral in ogenschouw dat je plezier hebt in wat je doet, dat is uiteindelijk de grootste drijfveer om met iets bezig te zijn. En dat plezier haal je onder andere uit de omgang met je dieren, met je medemelkers, van af en toe een mooie uitslag, van mooi weer met schitterende aankomsten, van een lachende partner en nog veel meer. Dat geldt ook voor mijzelf. Mijn sociale leven speelt zich voornamelijk af in de duivensport, omdat ik verder weinig tijd heb voor andere hobby’s. Ik heb dus veel “gewone” liefhebbers in mijn kennissen en vriendenkring. Die zou ik niet willen missen. Hieronder zijn zijn de meest kleurrijke mensen en die geven het leven kleur.” Je zou op grond van het vorenstaande John kunnen typeren als een mensenmens. Uit verschillende blogs van John komt hij echter ook naar voren als een natuurmens. Dat beeld klopt zegt John. “Ik ben een groot liefhebber van natuur en landschap, van alles wat leeft, groeit en bloeit. Zo kan ik bijvoorbeeld enorm genieten van het zingen van de vogels in de vroege ochtend. Ook ga ik graag met een camera in de hand op pad om vast te leggen wat er in het landschap gebeurt met flora en fauna. Maar de duif zit echt in mijn hart.”

John lijkt altijd op zoek naar het verhaal achter de dagelijkse dingen. Hij denkt over veel zaken ook diep na. Je kunt hem dan ook nauwelijks betrappen op een ongenuanceerde mening. Het ligt dan ook voor de hand dat John zelf ook veel gelezen heeft over de duivensport. “Dat is juist. Ik heb erg veel gelezen waarbij mijn interesse vooral uitgaat naar informatieve, wetenschappelijke artikelen over oriëntatie bij postduiven of genetica bij sierduiven. Waarom genetica bij sierduiven? Omdat in de sierduivenwereld veel meer aandacht voor genetica bestaat dan in de postduivenwereld. Op internet is trouwens genoeg leerzaams te vinden over duiven. In veel artikelen vind je wel iets dat je kunt gebruiken of in ieder geval kunt overdenken.”  Uit het voorgaande kun je wel opmaken dat John zelf geen doorsnee duivenliefhebber is. Duivenliefhebbers als John met een grote interesse in wetenschappelijke artikelen zijn niet zo dik gezaaid. Ik kom ze sporadisch tegen en zie dat ook terug in de aantallen lezers van mijn columns. Hoe informatiever het onderwerp, des te minder wordt het gelezen. Herkent John dat? “Jazeker! Men leest liever verhalen over beroemdheden in de sport of beroemde duiven en natuurlijk over het zoveelste geheime supermiddel. Over geheimen gesproken; die zijn er niet. Het gaat in de duivensport om een goed hok, goede duiven die gezond zijn en een melker die er alles voor over heeft en geen domme dingen doet. Zoek het vooral niet in flesjes of potjes! Zelf verstrek ik ook nauwelijks bijproducten. Het belangrijkste is voer van een goede samenstelling, vers grit, roodsteen en mineralen en een beetje snoepzaad. Daarnaast zit in het drinkwater regelmatig knoflook, in de winter geef ik een kuur met een 4 in 1 middel, in het voorjaar de jaarlijkse enting en af en toe een druppel tegen luis. Dat is het. En volgens mij is meer ook niet nodig.”

Wanneer je het bovenstaande leest, hetgeen in feite neer komt op het promoten van een heel eenvoudige manier van verzorging, zou je tot de conclusie kunnen komen dat John wars is van de commercie in de duivensport. Het tegendeel is echter waar. Hoewel de producenten van  medicatie, kruidenelixers en vitaminepreparaten, evenals de dierenarts en de grote duivenhandelaren, van John zelf niet rijk zullen worden, is de commercie in de duivensport volgens John hard nodig. “Commercie is nodig om de sport van de nodige financiën te voorzien, subsidies ga je niet krijgen. De mensen die eraan verdienen zijn ook grote sponsoren van de sport. De veel gehoorde kreet dat de commerciële jongens de sport kapot maken is in mijn ogen onzin. Vaak wordt het als excuus gebruikt om het eigen falen niet onder ogen te hoeven zien. Duivensport moet "sexy" worden, een nieuw publiek gaan aanspreken. Dat lukt niet op de manier die we nu hanteren. One Loft Races zijn misschien een mogelijkheid, maar dan zou er veel meer spektakel moeten zijn, iets wat je in de media kunt verkopen. Dat is er nu niet. Wat wel een goede magneet is, zijn de prijzen die voor onze duiven worden betaald, dat kan een drijfveer zijn om erin te stappen voor ondernemende jongeren. Dat kan er mede voor zorgen dat de sport overeind blijft. Duivensport zal nooit helemaal verdwijnen, maar ik verwacht nog wel verdere teruggang.”
Tot zover John Logemann. Voor wie meer van zijn hand wil lezen verwijs ik graag naar zijn blog http://www.postduivenblog.nl/

6 juni 2018
Frans de Rooij – Wijk bij Duurstede / De gewone liefhebber.10 (slot)

Inmiddels is dit de 10e en laatste column/minireportage in de serie columns/minireportages over de gewone liefhebber(s). Ik sluit deze serie af met de 52 jarige Frans de Rooij uit Wijk bij Duurstede. Frans heeft al vanaf zijn jeugd duiven. Zijn vader en drie van diens broers hebben of hadden ook postduiven en ook Frans zijn beide broers zijn met het duivenmelkersvirus besmet. Ook Frans is net als de 9 voorgaande collega duivenmelkers in deze serie vooral een liefhebber die het meest geniet van de omgang met zijn duiven en het zien thuiskomen van zijn duiven van een vlucht. Aansprekende kampioenschappen heeft hij in zijn bijna 40 jarige duivencarrière nooit behaald, maar ook dat is nimmer een doel van Frans geweest. Wel kan hij terugkijken op diverse hele mooie uitslagen. Helaas dateren deze al van geruime tijd geleden zoals de uitslag van nationaal Orleans jonge duiven 2001 waarbij hij verschillende prijzen bij de eerste 100 nationaal draaide. Ook bewaart Frans mooie herinneringen aan zijn duif “de Den”” die zelden zijn prijs mistte en voor Frans jarenlang een vaste waarde op zijn hok was. Deze doffer was in een aantal jaren bijna altijd zijn eerste duif en kreeg die naam van een clubgenoot die steevast vroeg of hij “de Den” weer voorop had. Deze duif voerde nog het Delbarbloed uit duiven van zijn oom Henny die deze eind jaren 70 en begin jaren 80 rechtstreeks haalde bij de oude Maurice Delbar zelf. In 2004 is Frans zelf nog bij de zoon van Maurice Delbar (Mick) een 20 tal jongen wezen halen, maar daar is hij niet zo succesvol mee geweest.

Een aantal items lopen als een rode draad door de voorgaande 9 columns over de gewone liefhebber(s). De vragen die ik Frans heb voorgelegd komen alle voort uit deze items en de reacties die ik van een aantal liefhebbers hierop kreeg. Deze items zijn; het geen of onvoldoende grip hebben op de conditie/vorm van de duiven, een tekort aan tijd en soms energie om het onderste uit de kan te kunnen halen, het verlies aan motivatie om een stapje extra te zetten in momenten dat het tegen zit, het gebrek aan (financiële) middelen om in (betere) duiven te kunnen investeren, een gevoel van moedeloosheid als de kampioen(en) in de club een hele serie duiven draaien terwijl bij henzelf de eerste duif nog moet komen, problemen met de ventilatie en het hokklimaat, verspelen van veel jonge duiven en onvoldoende kennis t.a.v. de enorme complexiteit van de duivensport.

In de eerste column over de gewone liefhebber gaf Rini Broers aan dat hij niet de middelen had om in duiven te investeren en zelfs nog nooit een duif gekocht had met uitzondering van zo nu en dan een bonnetje. Dat je in die situatie dan niet zo gemakkelijk aan topduiven zult komen mag duidelijk zijn. Ik vroeg Frans of hij dat herkent. “Ja, dat is beslist zo. Men moet je willen helpen. Dat is ook zo als je duiven ergens koopt, wat ik zo nu en dan wel eens doe. Ik kan me dan ook heel goed vinden in de uitspraken van Hennie Beumer (column 7), die zei dat mensen met een kleine beurs afhankelijk zijn van de goede wil van de liefhebber waar je aanklopt om jou de jongen uit zijn beste duiven te gunnen voor een redelijke prijs. Deze zal je in de regel alleen goede duiven verkopen als hij of zij een klik met je hebt.”

In de tweede column was Leo Hendriks aan het woord die aangaf dat er voor hem meer is dan alleen duiven en dat hij de tijd en energie er niet voor over heeft, om datgene te doen dat noodzakelijk is om in de winter op het podium te kunnen staan. Er zijn belangrijkere dingen dan duiven zoals mijn kleinkinderen en mijn gezondheid, zegt hij. Ook Toni Taskovic uit de 5e column gaf aan dat presteren in de duivensport niet ten koste mag gaan van zijn werk en zijn gezin. Ik vroeg Frans of hij zich hierin herkent. “Ja zeker. Ik ben het met deze heren helemaal eens. Er is meer dan duiven. Ik heb twee kleindochters en die zijn voor mij zeer belangrijk. Daarnaast heb ik nog een hobby en dat is sleutelen aan oude bromfietsen, met name van het merk Zündapp. En bovendien als je al jaren niet meer echt mee kan komen in de duivensport, gaat de scherpte er ook wel vanaf.”

In mijn column van april 2014 liet ik Jan Rutten aan het woord die aangaf de duivensport zo simpel mogelijk te willen houden. Dat hield voor hem in dat hij nauwelijks bijproducten en medicatie verstrekt. Ook Frans verstrekt behalve voer en een gritmengsel zelden bijproducten. “Ik weet niet eens van het bestaan af van de meeste producten en mijn medische begeleiding bestaat uit de verplichte enting tegen Paramyxo en na het vliegseizoen een kuur tegen Parathypus. En als de jonge duiven ornithose hebben geef ik ze een kuur met BS of Ornirood.” In de huidige tijd kun je je met deze simpele wijze van verzorging niet meer meten met de zogenaamde professional die niets aan het toeval overlaat. Deze zullen je dan ook regelmatig bijna of helemaal van de uitslagen vliegen, als je de pech hebt dat een dergelijke kampioen bij je in de vereniging zit. Daar moet je wel tegen kunnen. Liefhebbers Chris Schonewille (column 4) en Boele koops (Column 6) gaven aan dat ze hier soms wel moedeloos van konden worden. Zeker als ze zelf het gevoel hadden er alles aan te hebben gedaan. Dit is voor Frans ook heel herkenbaar. Er zijn diverse momenten geweest dat Frans het bijltje er bij neer wilde gooien. Ook is hij al eens een tijdje gestopt, maar hij kon toch niet zonder duiven.

In column 8 van december 2016 gaf Henk Vink aan de afgelopen jaren veel jonge duiven te verspelen. Ook dit zie en hoor ik veel als oorzaak om met de duivensport te stoppen. Hij zocht hiervan de oorzaak vooral bij zichzelf, in een tekort aan aandacht. Ook Frans raakte de afgelopen jaren soms meer dan de helft van zijn jonge duiven kwijt. “Ik denk dat het bij mij meer in mijn hok zit. Te vochtig en te weinig frisse lucht. Daar ga ik wat aan doen.” Albert Lensen (column 9) en Toni Taskovic (column 5) vinden het in vorm krijgen van hun duiven en deze te kunnen vasthouden één van de moeilijkste zaken van de duivensport. Sowieso is de duivensport niet gemakkelijk gaven beiden aan en ook menige herstarter die ik de afgelopen jaren sprak beaamde dat. Ook Frans sluit zich hier bij aan. “Ja, als het goed gaat denkt iedereen te weten hoe dat komt. Maar als je het lek niet boven krijgt, is het zoeken naar een speld in een hooiberg. Er zijn zoveel mogelijke oorzaken te benoemen zoals het hokklimaat, de kwaliteit van de duiven, een sluimerende ziekte en noem maar op.”

Tot zover Frans de Rooij, één van die gewone duivenliefhebbers die ik graag wat meer succes zou gunnen. Als deze categorie liefhebbers niet voor de sport behouden blijft, wat blijft er dan van de duivensport over is voor mij de grote vraag.

12 juli 2018
Jorg Kuhne – Dresden (Dld) / Saksische Vleugelduiven

Dit is inmiddels het 10e jaar dat ik als de-duivencoach.nl actief ben. In de afgelopen jaren heb ik naar schatting zo’n 1500 postduivenliefhebbers in ons land bezocht/ontmoet. Dat is ongeveer 10 % van het aantal postduivenliefhebbers dat ons land tegenwoordig nog telt. Eén van de mooie kanten hiervan vind ik is dat ik zodoende op de meest bijzondere plekken terecht kom. In die bijna 10 jaar ben ik in heel wat gehuchten en dorpjes  geweest waarvan ik dikwijls het bestaan niet kende. En dikwijls realiseer ik me daarbij dan ook dat Nederland veel mooie streken kent. Wat natuurschoon betreft hoef je zeker niet naar het buitenland. Toch mag ik ook graag buitenlandse reizen maken. Omdat ik niet alleen in postduiven ben geïnteresseerd, maar in alles wat duif is, probeer ik tijdens zo’n buitenlandse vakantie altijd een fokker van een soort of ras te bezoeken dat ik nog nooit of slechts zelden heb gezien. Dit keer was ik in het oosten van Duitsland op vakantie, in de deelstaat Saksen. Dit gebied staat er om bekend dat hier veel sierduivenrassen vandaan komen. Saksen is binnen de sierduivenwereld vooral bekend om zijn kleurduivenrassen. Tot de redelijk bekende Kleurduivenrassen die uit Saksen komen behoort onder andere de Saksische Vleugelduif. Omdat ik had gelezen dat in Dresden één van de meest bekende fokkers van dit ras woont, besloot ik om deze fokker te bezoeken. Het betreft de 51 jarige Jorg Kuhne die al vanaf zijn 11e, dus inmiddels 40 jaar dit ras fokt.

De Saksische Vleugelduif behoort dus tot de kleurduivenrassen en is een mooie verschijning. Met en zonder kap, maar altijd met grote veren aan de poten. Vooral dat laatste is een kenmerk van de meeste Saksische sierduivenrassen. De Saksen waren namelijk grootmeesters in het creëren van rassen met een goed ontwikkelde voetbevedering. Maar juist vanwege die voetbevedering is het een moeilijk te fokken ras zodat vele sierduivenliefhebbers zich hier niet aan durven te wagen. Toch bestaat dit ras al zo’n driehonderd jaar. Vanwege de grote voetbevedering zou dit ras zonder menselijk ingrijpen echter niet kunnen bestaan. Het treden van de duivin is op zich met die enorme voetbevedering al nauwelijks mogelijk. En mocht het dan in een zeldzaam geval toch nog lukken om de eieren te bevruchten zouden deze platgetrapt of uit het nest geschopt worden. Fokkers als Jorg beseffen dit maar al te goed en doen hun uiterste best om deze rassen voor het nageslacht te kunnen bewaren. En dat is niet eenvoudig. Naast een intensieve verzorging waaronder het kort knippen van de voetbevedering in het kweekseizoen, zal je veel kennis dienen te hebben van erfelijkheidsleer. Aan het koppels zetten gaat een grondige planning vooraf en dan nog is een percentage miskweek van 50 % heel normaal. Wat dat betreft is het niet anders dan in de postduivensport waar ook veel meer slechte dan goede postduiven worden gekweekt. Het is een grote uitdaging om duiven te kweken die de juiste kenmerken behouden. En daarnaast zijn ook de diverse duivenziektes er de oorzaak van dat er jaarlijks maar weinig topdieren overblijven. Een sterfte onder de jonge duiven van 10 % is geen zeldzaamheid. Het is een kwetsbaar ras dat niet beschikt over een grote natuurlijke weerstand. Vooral dit jaar is er bij Jorge en veel collega fokkers een groot percentage jonge duiven gestorven aan het Circo-virus.

Saksische Vleugelduif Rood

Saksische Vleugelduif Zwart

Er zijn maar liefst 20 verschillende kleurslagen bij Saksische Vleugelduiven. Hiervan fokt Jorg er 5 te weten zwart, rood, blauw, blauw geschubt en zilver. Er worden veel eisen gesteld aan de Saksische Vleugelduiven. Niet alleen aan de tekening en de kleur, maar ook aan de  kop en de voorhoofdsnip, de voet- en schouderbevedering, de vleugelbanden en de kleur van de snavel worden hoge eisen gesteld. Je moet van goede huize komen om een flink percentage jongen te kweken die aan al deze eisen voldoen. Wanneer je er dan ook nog in slaagt om een kampioen te kweken zal je daarnaast ook over heel veel geduld en doorzettingsvermogen moeten beschikken. Het zijn er maar enkelen in deze huidige tijd waarin alles snel moet en er liefst direct succes geboekt moet worden, die zoveel geduld en toewijding kunnen opbrengen. En dat geldt niet alleen voor het kweken van deze mooie duiven, maar ook om deze duiven te kunnen exposeren moet je al weken van te voren beginnen met ze voor de show geschikt te maken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het trekken van beschadigde veren aan de poten. Zoals gezegd behoort Jorg tot het kleine aantal gedreven fokkers die streeft naar perfectionisme en dat ook beloond ziet in prestaties. Hij heeft meerdere malen de schoonste Saksische Vleugelduif van heel Duitsland gefokt. Ook won hij drie jaar geleden de wereldtentoonstelling met een zilverkleurige. Op die show waren alle Saksische rassen te zien, in totaal zo’n 1600 duiven. Op de jaarlijkse show in Zwonitz worden ongeveer 400 Saksische Vleugelduiven tentoon gesteld. In de goed gevulde prijzenkasten en aan de muren is het resultaat van zijn inspanningen duidelijk zichtbaar. Ik heb veel respect voor mensen als Jorg die er voor zorgen dat een dergelijk sieraad van de sierduivenliefhebberij voor de toekomst bewaard blijft.

15 augustus 2018
Bijproducten.3/ Herman Strikkers - Dalfsen

Regelmatig vragen liefhebbers mijn mening over een bepaald product. Of men hanteert een voedingsschema waarin bijproducten een grote rol spelen en vraagt mijn mening daarover. Als ik dan hoor en lees wat zij hun duiven allemaal verstrekken, raak ik er steeds meer van overtuigd dat een groot percentage liefhebbers hun duiven in meer of mindere mate vergiftigd en dat dit één van de redenen is waarom men niet presteert. Als toch vooraanstaande liefhebbers als Jelle Jellema en Bas Verkerk aangeven dat bijproducten niet nodig zijn om goed te presteren, waarom staan er dan toch bij vele liefhebbers grote aantallen emmers, potten en flessen in de kast? Ik sprak hierover met de 69 jarige Herman Strikkers die zijn hele leven in de duivensport zit en zelf ook verkoper is van bijproducten. Na mijn vorige column/minireportage over bijproducten waarbij Martin Trompetter de hoofdpersoon was, las ik enkele reacties dat mijn column puur reclame was voor het product waar Martin verkoper van is. Met het risico dezelfde kritiek over me heen te krijgen, laat ik deze keer Herman aan het woord over zijn product(en). Ik schrijf deze columns echter niet met het oogpunt om reclame voor wat voor product dan ook te maken, al vind ik daar overigens niets mis mee als het een goed product is. Mijn echte drijfveer is echter het delen van informatie en het delen van mijn ervaringen als de-duivencoach.nl.

Herman heeft dus zijn hele leven al duiven. “Sinds mijn geboorte heb ik al met duiven te maken. Zowel van mijn vaders kant als van mijn moeders kant (vader, ooms, opa’s etc.) had bijna iedereen duiven. Ik ben dus nog nooit een dag in mijn leven zonder duiven geweest.” En Herman kan terugkijken op diverse hoogtepunten gedurende die bijna 70 jaar. “Mijn mooiste herinneringen bewaar ik aan het samen met mijn vader op de duiven zitten wachten. Zowel toen ik als kind bij mijn ouders woonde als later toen ik inmiddels getrouwd was en mijn eigen stekkie had. Mijn vader kwam dan elke vlucht op zijn fiets (had geen auto) bij ons de duiven opwachten. De mooiste resultaten zijn natuurlijk de sector en nationale/internationale overwinningen op Chateauroux (2 x waarvan 1 x als enige op de dag van lossing een duif thuis) en Ruffec (ook 2 x).” Herman is eveneens bekend van de duivensportzaak Traseco in Zwolle, die ruim 30 jaar een begrip was in Zwolle en de wijde omgeving. “Na 20 jaar voor een baas te hebben gewerkt ben ik in 1984 voor mij zelf begonnen met Traseco. In de beginjaren daarbij bijgestaan door een goede vriend die toen met pensioen was en ook in de duivensport zat. Naast de duivensportproducten verkochten we ook nog sportprijzen (bekers medailles e.d.) gereedschap en partijhandel (wat in eerste instantie wel de hoofdmoot was). In de duivensportwinkel verkochten we de meest uiteenlopende producten voor duiven. Dit van diverse merken.”

Sinds een paar jaar bestaat de duivensportwinkel niet meer. Traseco bestaat nog wel maar richt zich nu volledig op de productie en verkoop van DUO kruidensupplementen voor mens en dier, dus niet alleen gericht op duiven. “Nadat wij in de winkel een vraag hadden of we ook Duo kruiden elixer verkochten zijn we op zoek gegaan naar de producent hiervan en kwamen in contact met Jan Smit uit Veendam. Duo kruiden elixer werd in eerste instantie in de woning van Jan Smit in Veendam gemaakt. Toen de productie toe nam bleek dat daar al snel niet meer te kunnen, omdat de productie aan allerlei eisen moest voldoen. Zodoende zijn we terecht gekomen in Zwolle waar het wel geproduceerd mocht worden. Inmiddels hadden we de volledige receptuur en de verkoop wereldwijd toen al overgenomen van Jan Smit. Na steeds weer te zoeken naar verbetering en aanvulling om het product nog beter te maken, zijn we gekomen tot het product wat het nu is. Inmiddels wordt het verkocht in diverse landen en met zeer goede referenties uit binnen en buitenland. De belangrijkste reden om DUO kruiden elixer op de markt te brengen is dat ik een tegenstander ben van antibiotica. Alleen als het echt niet anders kan dan moet het. Maar indien men Duo kruiden elixer goed gebruikt zal men er achter komen dat antibiotica steeds minder nodig is.”

Herman gebruikt zelf nu voornamelijk zijn eigen producten uiteraard, maar hij heeft in de loop der jaren uiteraard uiteenlopende bijproducten van diverse bedrijven uitgeprobeerd op eigen hok. “Zelf gebruik ik uitsluitend mijn eigen producten en soms wel eens aangevuld met iets anders op aanraden van goede liefhebbers. Maar ik denk dat men niet alles door elkaar moet geven. Als het goed is moet het goed zijn. Te is nooit goed.” Inmiddels beperkt Herman zich niet meer alleen tot de productie en verkoop van DUO kruidenelixer, maar heeft Herman het assortiment uitgebreid. “Ik ben altijd op zoek naar goede natuurlijke producten. Ik probeer wel eens in een apart hok wat dingen uit en wanneer ik resultaat zie probeer ik dat verder te ontwikkelen. Zo is de Kurkuma korrel tot stand gekomen bijvoorbeeld.”

Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat Herman een groot tegenstander is van blind kuren met medicatie (antibiotica) zoals in de duivenwereld toch nog steeds veel gebeurt. Ook waarschuwt hij voor het door elkaar gebruiken van allerlei producten. “Ik denk dat je door het blind kuren met antibiotica er meer aan verknoeit dan dat ze er beter van worden. Met een product als Duo kruiden elixer zal je minder medicatie nodig hebben. De duiven krijgen er meer weerstand door waardoor diverse ziekten voorkomen kunnen worden. Ik zal echter altijd de liefhebbers adviseren, om als er iets niet goed is met hun duiven, dat ze dan naar een dierenarts moeten gaan. Want Duo kruidenelixer is geen geneesmiddel! Hoe dan ook, nooit blind kuren, is mijn advies!! In plaats van allerlei zogenaamde voorbehoedende kuren moet men er alles aan doen om de natuurlijke weerstand van de duiven op een goed peil te houden. Ik ben er absoluut zeker van dat dit met de juiste natuurlijke producten, die de laatste jaren volop in de handel zijn, goed mogelijk is. Daarnaast regelmatig wat groente verstrekken als sla, boerenkool, ui en knoflook. De liefhebbers die zo te werk gaan zullen zien dat er nauwelijks meer tegen bepaalde ziektes (geel e.d.) gekuurd hoeft te worden. Zelf kuur ik zeker al 10 jaar niet meer tegen dergelijke ziektes.”

De afgelopen maanden ben ik een aantal malen benaderd door liefhebbers bij wie het helemaal niet meer wilde. De voorgaande twee á drie jaar werd door deze liefhebbers heel redelijk gespeeld, maar in dit zware seizoen raakten ze bijna meer duiven kwijt dan dat ze prijzen speelden. Bij het zoeken naar de oorzaken stuitte ik al snel op voedingsschema’s waarbij in mijn ogen lukraak diverse voedingssupplementen door elkaar werden gebruikt. Oorspronkelijke schema’s van voerfabrikanten (die in mijn ogen ook al veel te ruim strooiden met bijproducten) werden aangevuld met producten van andere fabrikanten, wat dan ook nog eens een zelfde soort product bleek te zijn. Zo werden bijvoorbeeld bij drie liefhebbers gelijktijdig twee middelen om het water aan te zuren verstrekt. Bij de één werd het water daarna nog gecontroleerd op de zuurgraad, maar bij de andere twee niet. Het spreekt vanzelf dat zo’n handelswijze meer goed dan kwaad doet. Ik vroeg Herman of hij dit soort praktijken herkent. “Ja zeker. Omdat ik jaren een duivensportwinkel heb gehad kijk ik nergens meer van op. Je kan niet vaak genoeg zeggen dat je bij het toedienen van voedingssupplementen absoluut de voorschriften moet volgen en niet zo maar lukraak wat door het voer moet mengen of in het water gooien. Alles waar TE voor staat is nooit goed. Men moet niet de mening zijn toegedaan, dat wanneer er op het etiket staat 1 ml per liter, dat dan 5 ml wel 5x zo goed zal zijn. Helaas kom je dat toch vaak tegen. Het grote verschil met de grote mannen in onze sport is, dat deze meestal wel weten wat ze doen. Sommige mensen weten net iets meer dan de gemiddelde liefhebber, maar komen daar niet altijd voor uit. In die jaren dat ik de duivensportzaak had, waren er liefhebbers die voor een bepaald product kwamen. Als er concurrenten in de winkel waren die niet mocht weten dat ze dit gebruikten, werd er op een later tijdstip terug gekomen.”

Tot slot een link naar de website van Herman https://www.traseco.nl/

23 september 2018
Zo dicht mogelijk bij de natuur blijven.2 / Aldert Hiemstra - Zwaagwesteinde

Het onderwerp van deze column is in de column/minireportage over Herman Strikkers ook al aan bod gekomen, maar feitelijk is deze column een vervolg op de column/minireportage die ik in 2011 schreef over Gerard Schalkwijk. Het advies van Gerard van destijds om zo min mogelijk antibiotica te gebruiken, maar zo dicht mogelijk bij de natuur te blijven, wordt de afgelopen jaren door steeds meer vooraanstaande duivenliefhebbers gegeven. En dat is niet voor niets. Ik sprak hierover met  de 55 jarige Aldert Hiemstra uit het Friese Zwaagwesteinde (De Westereen). Omdat ik zijn naam de afgelopen periode steeds vaker hoorde noemen als promotor van een natuurlijke manier van duiven houden, bracht ik hem een bezoek.

Aldert is met de duivensport opgegroeid. Zijn vader en diverse familieleden hadden postduiven. Toch heeft hij zelf nooit met postduiven gevlogen. Dat is een heel bewuste keuze. De enorme gedrevenheid van zijn vader en dat bijna alles in zijn kinderjaren voor de duivensport moest wijken, plus een paar incidenten die hij met zijn vader heeft gehad in zijn puberteit over de duiven, heeft hem destijds doen besluiten nooit zelf aan het spelletje mee te gaan doen. Maar de liefde voor de duif is wel altijd blijven bestaan. Vanaf dat hij rond zijn 20e op eigen benen stond tot op de dag van vandaag zijn er altijd duiven in zijn leven geweest. Aldert heeft tientallen soorten sierduiven gefokt, waarbij hij altijd zocht naar soorten die in ons land niet of nauwelijks voorkomen. De laatste jaren zijn dat Turkse Kumru’s of ook wel fluitduiven genoemd. Deze duiven maken een heel bijzonder geluid dat lijkt op het trommelen van Arabische Trommelduiven, maar dan veel hoger. Het geluid heeft in de verte ook iets weg van het koeren van een tortelduif. Als je niet weet dat het duiven zijn en je ziet ze niet, dan heb je geen idee wat voor soort dieren er in zijn hok zitten.

Tussen 1994 en 2003 had Aldert een centraal hok waar in de loop van die tien jaar enkele duizenden verdwaalde postduiven zijn opgevangen. Tussen deze duiven zaten veel zieke duiven en er stierven dan ook vooral in de beginperiode nogal wat duiven. Na eerst een dierenarts te hebben geraadpleegd en flink wat geld aan medicatie te hebben uitgegeven zonder dat de duiven beter werden, besloot Aldert zelf te onderzoeken wat de duiven mankeerden. Hij schafte een microscoop aan en besteedde jaren aan onderzoek en zelfstudie. Al snel kwam hij tot de conclusie dat zieke duiven veel minder bacteriën in hun krop en darmen hadden dan gezonde duiven, soms nog geen 20 %. Voor Albert was toen duidelijk dat de kern van het ziek zijn gelegen is in een disbalans. De oplossing moest volgens Albert dus liggen in het herstellen van die balans. Albert; “Het microbiologisch evenwicht in het lichaam van die duiven was verstoord. Juist door medicatie toe te dienen wanneer een duif niet ziek is, bijvoorbeeld door een kuurtje tegen het geel of tegen coccidiose te verstrekken, zoals in de duivenwereld toch nog steeds veel gebeurt, zorgt menige duivenmelker ervoor dat het microbiologisch evenwicht wordt verstoord. Met als gevolg dat de duif ziek wordt en minder weerstand heeft tegen alle soorten ziekteverwekkers waarmee hij in aanraking komt in de container of op het duivenhok.” Na vervolgens uit de mest van gezonde duiven bacteriën te kweken en deze aan de zieke duiven te verstrekken zag hij verrassende resultaten. De duiven knapten op naarmate het aantal bacteriën in de darmen en de krop toenam. Alles werd op de computer vastgelegd en de resultaten werden continu vergeleken. Gaandeweg heeft Aldert goed zicht gekregen op wat er aan een zieke duif mankeert en heeft hij een aantal producten ontwikkeld om de balans in het duivenlichaam weer te herstellen. Om die reden wordt hij door een groeiende groep duivenliefhebbers bezocht met het verzoek om hun duiven te onderzoeken.

Feitelijk is Aldert een microbiologisch analist. Omdat hij daarvoor echter geen gecertificeerde opleiding heeft gevolgd, noemt Aldert zichzelf praktijkbioloog. Aldert is o.a. werkzaam voor Probivital waarvoor hij Probivital MBE© (Micro Biologisch Evenwicht) produceert. Dit product wordt al jaren bij diverse agrarische bedrijven toegepast. De aanwezige melkzuurbacteriën in het product hebben een positieve invloed om een gezonde darmflora op te bouwen. Ook heeft Aldert diverse producten ontwikkeld voor de duivensport voor Matador/Backs. Dat betreft producten die het duivenlichaam ondersteunen bij de afweer van ziekteverwekkers en de bacteriologische balans in het lichaam herstellen. Het Backs Balance Systeem wordt inmiddels op diverse hokken met succes toegepast. Daarnaast heeft Aldert ook zijn medewerking verleend aan de ontwikkeling van diverse grit en mineralenmengsels. Het mooie hiervan is dat de Balance inzetbaar is bij alle veel voorkomende soorten duivenziektes.

Tot slot vroeg ik Aldert naar zijn mening over de diverse producten op basis van zuren die bijna als paddenstoelen uit de grond rijzen. “Ik zou de liefhebbers willen adviseren daar heel terughoudend en voorzichtig mee te zijn. En zeker niet alle dagen het water hiermee te verzuren. Te veel zuur verschrompelt de belangrijke organen en beschadigt de spieren.”
Tot zover Aldert Hiemstra die mijns inziens de duivensport een goede dienst bewijst.

17 oktober 2018
Rob (en Jeannette) Noordegraaf – Valthermond/ Beginners.9

Het coachen van beginners is zeer tijdrovend. Vooral als ze geen mentor hebben die over hun schouder meekijkt en die ze behoedt voor te grote fouten. Vanuit de coaching-gedachte dient de liefhebber zoveel mogelijk zelf te doen en zou ik als coach alleen over zijn/haar schouder mee moeten kijken en alleen af en toe een beetje moeten bijsturen.  Maar dat werkt lang niet altijd in de praktijk. Vooral wanneer men helemaal niet bekend is met de duivensport is heel veel van wat men op de doorsnee duivenwebsites leest voor een leek echt abracadabra. Nu zijn er overigens maar zeer weinig echte beginners, dus mensen die zonder ooit postduiven te hebben gehad, met de sport starten. Ik word wel regelmatig benaderd door mensen die overwegen om met postduiven te beginnen, maar vaak haken die na een paar mailtjes al weer af. Want succes moet tegenwoordig vlug komen, anders geeft men doorgaans weer snel de pijp aan Maarten.

Net als in de meeste andere sporten komt het succes in de duivensport meestal met vallen en opstaan. Maar toch er zijn uitzonderingen. En één van die uitzonderingen is de 56 jarige Rob Noordegraaf uit Valthermond, die samen met zijn partner Jeannette in 2015 met postduiven is begonnen. Hiervoor hebben beiden nooit postduiven gehad. Wel had Rob in zijn tienerjaren 6 duiven die hij regelmatig mee naar school nam om ze weer naar huis te laten vliegen, maar daar bleef het bij. Hij trouwde later met de dochter van een duivenmelker, dus toen kwam hij in contact met de duivensport. Hij ging regelmatig bij zijn (inmiddels ex-) schoonvader kijken als de duiven thuis kwamen van de vlucht. Daar is de duivenbacil blijkbaar overgesprongen , want toen hij zo’n 30 jaar later met zijn huidige partner Jeannette in het Drentse Valthermond neerstreek, was het vanaf het begin al duidelijk dat ze met postduiven zouden gaan beginnen.

In 2015 werd via Duivenmarktplaats een hok gekocht. Dat had nog wel wat voeten in de aarde want het was een massief hok dat door een timmerman was gemaakt. Het was 7 bij 2,50 meter en moest in drie stukken worden gezaagd om te kunnen worden vervoerd. Rob heeft het samen met zijn vrouw Jeannette weer in elkaar gezet, wat ook nog een hele klus was.  Bij Jan Westen in Ter Apel kochten ze hun eerste duiven. Deze liefhebber nam hen meteen een beetje onder zijn hoede en bracht hen de grondbeginselen van de duivensport bij. Dat deed hij goed en hij had dankbare leerlingen, want al op de tweede vlucht met de jonge duiven draaide ze er maar liefst 7 bij de eerste 10 in de club te beginnen met de 1e en 2e. Met 27 mee pakten ze 16 prijzen. Een paar weken later deden ze dit nog even dunnetjes over door de eerste 7 prijzen in de club te winnen. Dit mag je dus rustig een droomstart noemen.

Een dergelijke start is echter een uitzondering. De meesten beginners die mijn pad kruisten stonden de eerste tijd vaker niet dan wel op de uitslag en waren al heel blij met een paar staartprijsjes. En bij die droomstart van Rob is het niet gebleven. In die drie jaar dat hij nu postduiven heeft werden onder andere de volgende opvallende successen behaald; een 1e NPO (sector) op Tilburg tegen 13.000 duiven, enkele malen een eerste in de Afdeling 10 (of rayon 1-4) en het jonge duiven kampioenschap van het rayon in 2016. Daarnaast stond zijn naam  19 x op de lokale teletekst, al dan niet samen met zijn voormalig compagnon Peter Lasterie, met wie hij in 2016 en 2017 in combinatie vloog. Als mooiste ervaring tot nu toe noemt Rob het feit dat hij er in zijn 2e jaar in de duivensport al in slaagde om de 1e duifkampioen te kweken van de gehele afdeling 10.

Ik vroeg Rob of hij zelf een verklaring heeft voor dit snelle succes; “Allereerst heb ik het geluk dat mijn partner Jeannette ook gek met duiven is. Zij neemt zeker 50 procent van de verzorging voor haar rekening. De manier zoals wij onze duiven houden zou onmogelijk zijn als zij niet dezelfde passie als ik had. Verder heb ik het geluk gehad dat ik bij Jan Westen terecht kwam. Iemand die inmiddels zijn sporen dik verdiend heeft in de duivensport. Hierdoor begon ik direct met goed materiaal. Want als je als nieuwkomer de duivensport binnen wandelt is het erg moeilijk om aan (goede) duiven te komen. Je hebt immers  helemaal geen idee wat er te koop is. Mijn advies is dus ook om een betrouwbaar iemand in de arm te nemen en niet zomaar wat duiven te kopen.” Aan deze uitspraken kun je opmaken dat Rob niet over één nacht ijs gaat en goed nadenkt voordat hij een stap zet. Ik heb al eerder geschreven dat het maken van plannen en het stellen van doelen een voorwaarde is om (langdurig) succesvol te kunnen zijn.  Rob over zijn doelstelling in de duivensport; “Mijn doel is het hoogste proberen te bereiken zoals een eerste NPO op een mooie fond vlucht, keizer-generaal worden van de afdeling, misschien een nationale vlucht winnen, enz. Kortom ik ga voor het hoogst haalbare en dat is mijn streven eigenlijk in alles dat ik aanpak.”

Het bovenstaande karakteriseert Rob ten voeten uit. Twee jaar geleden kwam hij op mijn pad toen hij me vroeg om zijn duiven te beoordelen. Het klikte meteen en ik herkende de gedrevenheid om de top te bereiken, gekoppeld aan een enorme leergierigheid. Een stapeltje duivenboeken ging richting Valthermond en die bleven niet ongelezen op de plank liggen. Vele appjes met vragen volgden. Toen ik door omstandigheden gedwongen werd om mijn kweekduiven elders onder te brengen, boden Rob en Jeannette direct een leeg hok aan. Van het een kwam het ander en inmiddels hebben we op kweekgebied onze krachten gebundeld en een gezamenlijk kweekhok opgezet. Rob zelf over onze samenwerking; “Sinds ik Nico ken is hij mijn steun en toeverlaat. We zijn bevriend geraakt en ik kan met elke vraag bij hem terecht. Ik vind het mooi dat we onze krachten op kweekgebied hebben kunnen bundelen en dat we gebruik kunnen maken van zijn expertise. Maar buiten het feit dat ik veel leer van Nico kan ik wel zeggen dat ik het meeste geleerd heb vanuit mezelf. Ik probeer  zoveel mogelijk informatie te verzamelen op internet en uit de boeken die ik van Nico heb gehad. De kunst is om uit die berg informatie het kaf van het koren te scheiden en dan je eigen plan trekken en dit vast te houden. Wanneer je dat doet  en niet per seizoen veranderd van tactiek zal dat uiteindelijk beloond worden met mooie uitslagen volgens mij. Des te groter is de voldoening.”

Met die laatste uitspraak slaat Rob volgens mij de spijker op zijn kop. Niet steeds van koers veranderen, maar vast houden aan de lijn die je hebt uitgestippeld. En dat blijkt voor velen toch erg moeilijk. Vindt Rob de duivensport dan niet zo ingewikkeld als dat veel andere beginners mij vaak zeggen? “Nee inderdaad. Ik vind de duivensport op zich niet moeilijk. Eer komt inderdaad wel heel wat voor kijken, maar buiten dat we duivenmelkers zijn vind ik dat we vooral DUIVENLIEFHEBBERS zijn en dan is het niet echt moeilijk. Wij gaan van het standpunt uit dat als je dieren hebt, je er ook goed voor moet zorgen. Dat betekent echt niet dat je er alles voor moet laten en dat je er veel geld in moet stoppen om succesvol te kunnen zijn. Je kan alles zo duur maken als je wilt, maar het systeem wat wij nu hanteren is zo dicht mogelijk bij de natuur blijven. Als je jezelf daar een beetje in verdiept kun je heel veel uit onze natuur halen wat je perfect voor de duiven kan gebruiken. In onze buurt nabij de landweggetjes waar niet met gif gespoten wordt, halen wij bijvoorbeeld veel planten om thee te maken en onkruidzaden waar de duiven gek op zijn.”

De duivensport kan een erg dure sport zijn. Beginners in de duivensport schrikken soms van de commercialisering binnen de duivensport. De grote hokken van de professionals, de enorme bedragen die vaak gevraagd worden voor duiven en alle andere kosten, doen ze besluiten om vroegtijdig te stoppen. Ik vroeg Rob hoe hij dit ziet. Zijn antwoord; “Buiten dat ik niet zo gauw ergens van terug schrik, is het in principe erg simpel. Je kan namelijk  niet meer uitgeven dan dat je hebt ,dus zal je ook moeten handelen naar de mogelijkheden die je financieel hebt. Ik denk dat je met een goed netwerk en eerlijkheid onder elkaar ver kan komen door onderling duiven te ruilen voor de kweek, samen iets aan te schaffen, enz. Kortom de handen in elkaar slaan en samen werken. Om die reden ben ik met Nico gaan samendoen in de kweek.”

Tot slot nog een paar vragen aan Rob:

Zijn er nog dingen waar je je aan stoort in de duivensport?
Ja zeker. Het misgunnen van succes bij een ander, geen saamhorigheid, aanvliegers die niet gemeld worden maar opgeruimd worden , duiven waarvan de ringen afgeknipt worden voordat ze weer losgelaten worden en nog wat van die dingen. O ja, dat elke vereniging bijna eigen regels hanteert t.a.v. puntentelling e.d. vind ik ook niet goed. Dat zou universeel moeten zijn.

Is de duivensportwereld toegankelijk voor mensen die van helemaal niets weten volgens jou?
Ik denk dat de duivensport zeker wel toegankelijk is voor mensen met geen ervaring, maar dan moet je wel de ingang weten en moeten er liefhebbers zijn die het leuk vinden om die mensen op het sleeptouw te nemen, zoals bij ons Jan Westen dat deed.

De grote verliezen van jonge duiven worden vaak genoemd als reden om de duivensport vaarwel te zeggen. Hoe zit dat bij jullie?
Hier worden erg weinig jonge duiven verspeeld. Persoonlijk denk ik dat dit komt omdat wij enorm veel tijd in de jonge duiven stoppen, waarbij Consequentheid .....Discipline......en veel contact met de jonge duiven een grote rol spelen. Verder zorgen we er voor dat de duiven goed beslagen ten ijs komen voor de eerste vlucht, dus veel opleren en dan niet iedere keer de hele massa in één keer loslaten , maar de duiven per 1 of 2 loslaten zodat ze echt zelf moeten zoeken.
Tot zover Rob Noordegraaf over zijn ervaringen als beginner in de duivensport.

2 november 2018
Jan Theelen – Buggenum / Grote namen in de duivensport.3

Van mijn voornemen om twee maal per jaar een duivenberoemdheid te bezoeken en hier over te schrijven is helaas niet veel terecht gekomen. Maar afgelopen zomer was het toch weer eens zover dat ik een levende legende in de duivensport bezocht. Het betrof de inmiddels 86 jarige Jan Theelen uit het Limburgse Buggenum. Begin jaren 80 was ik twee keer bij hem om eieren aan te schaffen en mijn eerste grote succes op een nationale vlucht kweekte ik uit een duivin van Jan die ik als ei gekregen had. Op de nationale prijsuitreiking kwam ik Jan toen weer tegen en sindsdien had ik hem nooit weer ontmoet. Dat is inmiddels 33 jaar geleden. Daarvoor, maar ook vooral de jaren daarna, zijn er duizenden liefhebbers over de hele wereld geslaagd met duiven die hun herkomst bij Jan Theelen hadden. Duiven als de Stamvader 468, Vale Marathon, 508, de 510, Liesbeth, Trutje, Blauwe Brouwers, Late Marseille, Kopvlieger 375, Jorrit, Ricky en nog een flink aantal anderen hebben tot op de dag van vandaag nog steeds een grote invloed op de hedendaagse marathonduif.

Over Jan Theelen is in de afgelopen 50 jaar ontzettend veel geschreven. Voor deze minireportage beperk ik me daarom tot een overzicht van de betekenis die Jan Theelen heeft (gehad) voor de Nederlandse fondduif. Ik vroeg Jan waaraan hij zijn beroemdheid te danken heeft. “Allereerst was ik in Limburg één van de eersten die zich ging toeleggen op de grote fond. Er was destijds (beginjaren 60) weinig concurrentie. Door te starten met het beste materiaal dat ik kon vinden voor die vluchten, maakte ik eigenlijk al vanaf het begin zeer goede uitslagen. Op loodzware vluchten die soms dagen open stonden pakte ik bijvoorbeeld in een paar uur tijd 8 van de 12, of 10 à 11 van de 14 duiven. In die eerste jaren vloog ik eigenlijk standaard de eerste in de club. Er speelden toen nog niet zoveel liefhebbers overnacht. Veel clubleden zaten dan bij mij in de tuin op de duiven te wachten. Daarnaast zijn er ontelbare liefhebbers zeer goed geslaagd met duiven die van hier kwamen. Ik heb ook altijd mijn best heb gedaan om mensen die hier duiven komen kopen, iets goeds mee te geven. Duiven waar ik zelf aan twijfel worden opgeruimd. Dat ik jaren een café heb gehad dat zeer druk bezocht werd door duivenliefhebbers, heeft uiteraard ook bijgedragen tot mijn naamsbekendheid.”

Als zoveel liefhebbers geslaagd zijn met nakomelingen van de Theelens betekent het automatisch dat zijn duiven over veel kweekwaarde moeten beschikken. En het kan dan ook bijna niet anders dan dat Jan het kweken van goede postduiven in de vingers moet hebben. Hoe ziet hij dat zelf? “De basis van mijn stam is gevormd door een paar zeer goed verervende duiven. Deze waren afkomstig van Jos Hermans uit Mariaburg (B). Door met de beste nazaten steeds terug te kweken naar die oude basis en daarbij uit te gaan van goed x goed heb ik mijn stam opgebouwd. Door de jaren heen heb ik mijn duiven altijd gekruist met goede duiven. Ik ben altijd op zoek geweest naar vers bloed. De jongen uit zulke kruisingen werden dan weer gekoppeld aan het beste uit de oude basis. Deze basis hield ik onder andere in stand door elk jaar uit mijn beste duiven een paar late jongen direct op het kweekhok te zetten. Dit werden vaak zeer belangrijke kwekers zoals de moeder van de beroemde 10. Ook haalde ik regelmatig duiven uit mijn eigen oude soort terug bij liefhebbers die hier bijzonder mee presteerden, zoals bij de gebroeders Kuypers. Zo simpel is het eigenlijk.” Hierop doorvragend geeft Jan aan dat je uiteraard een bepaald gevoel moet hebben om een goede van een slechte te kunnen onderscheiden. Maar het allerbelangrijkste is veel kweken uit je allerbeste duiven zegt hij. “En dan ook overal uit. Zeker niet alleen uit je kweekduiven. Maar vooral ook uit je vliegduiven en ook uit je jaarlingen.” Zeer veel extra duiven hadden bij Jan een jaarling als ouder.

Jan heeft door de jaren heen zowat alles wel gewonnen wat er te winnen valt, maar is nog even fanatiek als vroeger. En mooie uitslagen met prachtige series worden nog steeds gemaakt. Tijdens mijn bezoek toonde Jan een uitslag van de week daarvoor van een jonge duivenvlucht waarbij hij er 35 van de 77 in de prijzen had. Hierbij in ogenschouw nemende dat het hier onverduisterde jongen van fondduiven betreft, die gewoon op het schapje worden gespeeld, kun je vaststellen dat het met de kwaliteit nog steeds wel goed zit in Buggenum. Dat blijkt ook wel uit het feit dat Jan afgelopen seizoen de 1e asduif Perpignan en Barcelona had van de Fondvrienden van Brabant en Limburg.

Tot zover de minireportage over Jantje Theelen, een kleine man, maar een grote naam in de duivensport.

9 december 2018
Schatbewaarders-2 / Sjaak Gerbens – Oudehaske (Beerda’s)

In de postduivenwereld wordt veel gesproken over rassen en soorten. Men noemt dan als naam van een “ras” een bekende liefhebber die zijn naam aan dit “ras” of “soort” heeft gegeven. Men spreekt dan bijvoorbeeld over een duif van het ras Janssen (Gebroeders Janssen) of Heremans (Leo Heremans). Dit is feitelijk onjuist. De meest gebruikte definitie van een ras is namelijk; “Een groep mensen/dieren die dezelfde genetische kenmerken hebben, maar uiteindelijk weer bij een bepaalde soort horen”. Uitgaande van deze definitie behoren alle postduiven tot het ras postduif dat begin 18e eeuw is ontstaan uit kruisingen tussen diverse vliegduivenrassen. Er zijn wereldwijd wel ruim 800 duivenrassen bekend in diverse variëteiten. De meeste duivenliefhebbers kennen er daar wel een paar van zoals het Oud Hollands Meeuwtje of de Pauwstaart. Al deze duivenrassen behoren weer tot de soort Columba Livia (Rotsduif). De Rotsduif is dus eigenlijk de stamvader van al die 800 duivenrassen inclusief de postduif. En om het nog wat ingewikkelder te maken is de Rotsduif slechts één van de ruim 300 duivensoorten van de wereld. Andere duivensoorten die de meeste mensen wel kennen zijn bijvoorbeeld de Houtduif en de Tortelduif. Het voert te ver voor deze column/minireportage om hier nog dieper op in te gaan, maar uit het vorenstaande blijkt wel dat het eigenlijk onzin is om de postduiven van wijlen de gebroeders Janssen of Jan Aarden een speciaal ras te noemen. Logischer zou het zijn om dit een duivenfamilie of stam te noemen.

Wanneer men spreekt over het ras Janssen of Aarden heeft men het over postduiven van liefhebbers, die er in zijn geslaagd middels het kweken in verwantschap, een duivenfamilie (stam) te creëren die bepaalde gemeenschappelijke kenmerken hebben. Bekende voorbeelden uit het verleden zijn de Janssens, Delbars en Aardens, maar ook de Wanroys waarover ik begin van dit jaar schreef in mijn column/minireportage met Ben Hendriks. Onder schatbewaarders versta ik liefhebbers die hun best doen om een bepaald postduivenfamilie te bewaren, c.q. de kenmerken van deze duivenfamilie te bewaren. De Wanroys stonden er om bekend dat ze onder uiterst zware weersomstandigheden als hitte en kopwind en over grote afstanden in staat waren om kopprijzen te winnen. Hier was door Jef van Wanroy en na hem door Jo Hendriks tientallen jaren op geselecteerd. Een andere duivenfamilie die in zo’n 40 jaar streng selecteren ontstaan is, zijn de Beerda’s. Dit was het levenswerk van wijlen Piter Beerda uit het Friese Ter Idzard. Deze duiven die aan de basis liggen van beroemde duivenkolonies als die van Jelle Jellema en Arie Dijkstra, staan vooral bekend om hun grote natuurlijke weerstand tegen ziektes. Maar ook om hun enorme doorzettingsvermogen om bijvoorbeeld ’s nachts door te vliegen of zware regenbuien te trotseren. Een duif als Kleine Jade van Jelle Jellema die in 2014 de 1e Internationaal Barcelona won is zo’n voorbeeld van een typische Beerdaduif. Ze voert voor bijna driekwart het bloed van de taaie doorzetters van Piter Beerda met in haar afstamming bekende Beerda’s als de 90 en de late van 88 (822).

Piter Beerda heeft gedurende ruim 40 jaar zijn sporen in de duivensport verdiend. Vele eerste prijzen in groot verband, generale kampioenschappen in de afdeling Friesland en NPO overwinningen vielen hem ten deel. Maar zijn grootste bekendheid dankt hij aan het feit dat hij ontelbare liefhebbers met zijn duiven op een hoger niveau heeft getild. De Beerda-duiven zijn wereldwijd verspreid. Vaak via liefhebbers die goed met zijn duiven zijn geweest. Hierdoor zullen er ongetwijfeld velen zijn die niet eens weten dat hun duiven hun oorsprong vinden bij duiven van Piter Beerda. Na het overlijden van Piter Beerda in 2011 zijn al zijn duiven verkocht. Een ronde jongen is naar zijn broer Willem gegaan en de rest is via een veilingsite over vooral Nederland, België en Duitsland verspreid. Iemand die al lang voor Piter zijn overlijden een hele kolonie min of meer zuivere Beerda’s had en heden ten dage nog steeds bezit, is de 65 jarige Sjaak Gerbens uit Oudehaske. Al vanaf de zeventiger jaren werden door Sjaak bij Piter duiven gehaald. Het spreekt vanzelf dat hij uit elke stamduif of topper van Piter wel jongen heeft gehad. En uit al die duiven zitten nog volop nazaten in Oudehaske. Dat Sjaak de nauwe inteelt niet schuwt is duidelijk zichtbaar. Een van de zichtbare kenmerken van de Beerda’s is namelijk de recessief rode kleur die regelmatig de kop opsteekt. Dat Sjaak jaarlijks tientallen van deze zogenaamde Choco’s kweekt is het gevolg van de inteelt die Sjaak toepast. Dat ik Sjaak de schatbewaarder van de Beerda’s noem zal mij dan ook waarschijnlijk door niemand kwalijk genomen worden.

Sjaak had tijdens zijn kinderjaren eerst sierduiven (Hollandse Meeuwen). Op weg naar school ving hij verdwaalde postduiven en zodoende kwam hij in aanraking met postduivenhouders in de buurt. Het duurde toen niet lang meer voordat hij zelf met postduiven begon. In 1966 is lid Sjaak lid geworden van De Snelvlieger te Heerenveen. Daar was Piters broer Willem ook lid en zodoende kwam Sjaak in contact met Piter Beerda. Hij zag gelijk in dat Piter de beste liefhebber in Friesland was met de beste duiven. Piter was een relaxte duivenmelker die zich de kop niet liet gek maken door anderen. Iets dat Sjaak zeer aansprak. En ook zijn duiven spraken hem zeer aan. De enorme wilskracht om onder de meest extreme weersomstandigheden nog thuis te komen maakte indruk op Sjaak. Zo herinnert Sjaak zich nog een duivin (de 077) die 's avonds om half acht in de stromende regen thuis kwam van Nationaal Hof. Ze was de enige duif van het inkorfcentrum die op dezelfde dag haar hok bereikte. Dit was ook een Beerda en haar bloed stroomt nog door diverse duiven op Sjaak zijn hok.

Door de jaren heen heeft Sjaak zich eigenlijk altijd meer op het kweken gericht dan op het vliegen. Sjaaks eigen prestaties zeggen hem zelf niet zoveel. Hij heeft daar dan ook niets van bewaard. Dat anderen goed vliegen met nazaten van door hem gekweekte duiven vindt hij uiteraard wel mooi, want dat is een kroon op zijn werk. De afgelopen jaren zijn er diverse aansprekende resultaten met nakomelingen van zijn duiven behaald. Zo was bijvoorbeeld Pieter Eekhof afgelopen jaar generaal kampioen van het NIC Noordwolde en stond hij in het Spoor als grootmeester op één van de zwaarste fondvluchten die we dit jaar hadden. Zijn hokbestand bestaat voor het grootste deel uit de Beerda’s van Sjaak. Verder won Eelke Bosma 2 jaar geleden een 1e en 3e nationaal met een duif die voor 75 % het bloed voert van de duiven van Sjaak. Ook op éénhoksraces doen zijn duiven het goed. Anton van Oort uit Geffen schafte via mij duiven bij Sjaak aan en was met de kinderen van deze duiven zeer succesvol op de OLR’s in Thailand en Polen. Zo had hij in Bangkok de 2e asduif en 1e Hotspot in 2015 en in 2014 de 1e Nederlandse asduif in de TGPR. Ook Bram Wassenaar zat met een jong uit een Choco van Sjaak op een OLR in Moldavië 3 x zeer vroeg, wat goed was voor de 6e asduif.

Een prachtige choco

Mooi en goed gaat samen

De nadruk ligt bij Sjaak dus al jaren op het kweken. Zijn vrouw Marijke zei hier tegen mij het volgende over; “Sjaak is een kweker/fokker in hart en ziel. Of het nu duiven, paarden, kippen of konijnen zijn, altijd ziet hij kans om op zeer hoog niveau mee te doen. Het is van het begin af aan Sjaaks bedoeling geweest om de oude soort van Piter in stand te houden. Hij heeft alle lijnen van Piter nog op het hok en daar zijn er nog velen bij die geheel zuiver Beerda zijn (na de beginjaren 80 zijn daar geen andere duiven dan Beerda’s bij ingebracht). Omdat deze zuivere oude Beerda duiven erg taai en super gezond zijn en een sterkte wil om thuis te komen, is dit geweldig materiaal om te kruisen met andere (ingeteelde) stammen.” Dat laatste ben ik beslist met Sjaak eens. Succesvolle liefhebbers als Arie Dijkstra, Jelle Jellema en Wim Wittebol hebben dat wel laten zien. Omdat Sjaak op een enkele uitzondering na geen ander bloed op zijn hok wil hebben, maar de sterk ingeteelde Beerda’s op den duur wel wilde kruisen, heeft hij de afgelopen jaren duiven van Jellema en Arie Dijkstra bijgehaald. Via Willem Beerda kwamen er een aantal rechtstreekse Dijkstra’s waarvan de afgelopen jaren flink is gekweekt. En ook werd er bij Ultsje Jellema (de vader van Jelle) aangeklopt. Sjaak; “De Dijkstra's en de Jellema's die als basis de Beerda's hebben, zijn bij uitstek geschikt om weer met de oude lijnen van de Beerda's te kruisen. Andere duiven dan die met een Beerda achtergrond wil ik niet. Ik wil de grote natuurlijke gezondheid en de taaiheid van de Beerda’s niet verwateren. Het voordeel van de Beerda’s is dat ze nauwe inteelt goed verdragen. Ik ben niet zo bang voor inteelt, maar selecteer wel zeer streng op gezondheid en vitaliteit."

Tot slot vroeg ik Sjaak of hij merkt dat de aandacht voor de Beerda’s is toegenomen. “Ja, dat merk ik zeker. Steeds meer mensen zien de successen die behaald worden met duiven die uit die lijnen afkomstig zijn. Ik durf rustig te stellen dat er geen betere duiven dan de Beerda’s zijn.”