Het begin van de sport in Nederland
België is de bakermat van de postduivensport. Tweehonderd jaar geleden begonnen de Belgen al met wedvluchten, eerst in Luik en wat later in Antwerpen en in heel Vlaanderen. Ze beschikten toen nog niet over de “echte” postduif. Ze vlogen met diverse sierduiven, meeuwtjes, kroppers, tuimelaars. Ze haalden “Carriers” uit Engeland en door alle soorten veel te kruisen kweekten ze een Luiks type duif (gedrongen, korte snavel, vaak een strik) en een Antwerps type (groter, lange snavel, grote neusdoppen en oogranden). Rond 1850 hebben ze beide typen veelvuldig gekruist en met die kruisingen is doorgefokt tot de moderne postduif. In deze aflevering kijken we hoe het verder ging, vooral in Nederland.
Verenigingen
Rond 1860 duikt die Belgische “reisduif” in Nederland op, eerst in het zuiden, later in de rest van het land. Ook de eerste “maatschappijen” die vluchten organiseren zie je dan. In Maastricht werd “La Colombe” al in 1844 opgericht, maar dat is natuurlijk vlak bij Luik. Aan het eind van de 19e eeuw waren er overal in het zuiden van ons land postduivenverenigingen. In het noorden ging dat wat trager. Toch waren er rond 1870 al de eerste verenigingen in Den Haag, in Amsterdam enzovoort. “De Korenbeurs” uit Haarlem hield in die tijd al wedvluchten van Laon (Frankrijk). Die verenigingen zijn natuurlijk erg belangrijk voor de ontwikkeling en de kwaliteit van de duiven.
Ruim voor 1870 had een zekere J.Liese uit Utrecht al de goede soort postduiven en hij was lang niet de enige. Dat weten we omdat die meneer Liese een soort handleiding schreef: “Postduiven, over de wijze om Postduiven aan te Kweeken en voor Lange Reizen af te Richten” (Veenendaal, 1872). Waarschijnlijk het eerste handboekje voor duivenmelkers in Nederland.
Torenduiven
In die tijd worden er ook andere duivensoorten gehouden: diverse sierduiven, Engelse “draken” (dragons), torenduiven. Liese houdt een pleidooi voor Belgische postduiven, niet alleen omdat die het beste zijn voor de africhting en de wedvluchten, maar ook vanwege hun gezondheid, hun honkvastheid en hun broedresultaten. Hij rekent voor dat je met vier broedsels per jaar al gauw twee gulden per koppel kunt verdienen…Je kan “even goed duiven als kippen houden.”
Als je niet in de gelegenheid bent Belgische duiven aan te schaffen, dan zou je ze desnoods zelf kunnen kweken: kruis de beste torenduiven (die zijn behoorlijk honkvast) met tuimelaars (die vliegen hoog). Volgens Liese zijn torenduiven te vergelijken met “smerles” en die zijn in België ook gekruist met hoogvliegers!
Paarkooi
Het boekje uit 1872 is overigens best een verstandige, “moderne” handleiding. Er staan behartenswaardige dingen in over hygiëne, over gevarieerd voer, over een droog en tochtvrij hok, over de kweek en over opleren. Over het oriënteringsvermogen heeft Liese een geheel eigen opvatting, daarover meer in de rubriek Oriëntatie.
Als je de spaarzame illustraties bekijkt, ga je echter wel twijfelen aan zijn Belgische postduif! Kijk maar eens naar zijn “paarkooi”. Misschien wist de tekenaar niet beter, maar dit zijn natuurlijk geen Belgische “reisduiven”. Een zogenoemde paarkooi met links de doffer en rechts de duivin. Met het gevaar van de katten is Liese gauw klaar: “soms kan men de toegang voor een kat moeilijk beletten, en dan kan het nodig zijn de indringster te doden.” Vangen dat roofdier in een “valdoos”, vervolgens in een zak ermee en verdrinken in een emmer water… 1872, zullen we maar zeggen.
Met de trein
In de periode voordat er spoorwegen waren, vervoerde men de vluchtduiven meestal te voet: dragers namen een korf met zo’n vijftig duiven op hun rug en liepen dagenlang naar de lossingsplaats. Dat hebben we in Nederland niet meegemaakt. Rond 1860 ging alles per trein. Korven waar maximaal 30 duiven in gingen, werden opgestapeld aan beide zijden van de wagon. Meestal ging er een begeleider mee (convoyeur), die de duiven onderweg verzorgde en die verantwoordelijk was voor de lossing. Aanvankelijk hadden de Belgen hun duiven ook zonder begeleider vervoerd: etiketten aan de mand met het verzoek aan de stationschef om op bepaalde stations de duiven van voer en water te voorzien, en met instructies voor de lossing. Daarbij ging echter veel mis. Regelmatig bleven wagons met duiven dagenlang staan in een uithoek van een station. Veel stationschefs hadden de pest aan die duiven. Vergeet niet dat het op sommige zondagen om honderden manden ging. Ook in die tijd gingen er op een mooie zondag wel eens 30.000 Belgische duiven naar Parijs en Orleans!
Gummiring
Hoe werden de duiven die terug kwamen van de vlucht in die jaren geconstateerd? Helemaal in het begin was het simpel: de duif die terug was, werd naar het lokaal gebracht en daar in een kooitje gezet, de eerste in het eerste kooitje, de tweede daarnaast enzovoort. Deze overzichtelijke prijsverdeling was mogelijk omdat er weinig duiven deelnamen en het vaak lang duurde voordat er weer een duif was, soms dagen. Naarmate er meer duiven deelnamen met meer kwaliteit, moest het constateren worden verfijnd. Er kwamen centrale uurwerken waarin de tijden van binnengebrachte duiven werden vastgelegd. Vanaf 1880 kregen vluchtduiven een geheim vleugelmerk dat bij binnenkomst werd overgeschreven en in die centrale klok gestopt. In 1891 deed de gummiring zijn intree. Nu hoefde je niet meer met de duif naar het lokaal, maar alleen met dat kleine ringetje. En rond 1900 kwamen er langzaam maar zeker klokken waarmee de liefhebber zelf de gummiringen kon constateren.
Madrid
Ook in die tijd was er al veel belangstelling voor de verre fond. De Belgen hebben uitgeprobeerd tot hoe ver je kon gaan. Tot het echt mis ging. In Gent organiseerde men in 1902 een “algemeene prijskamp” uit Rome (1218 kilometer). Er gingen 2835 duiven mee en bij de lossing op 8 juli was er feest in Rome. De eerste duif viel op 13 juli om 16.09 uur. Op 12 augustus werd het concours gesloten, er waren slechts 217 duiven thuis…
In 1903 vond er een vlucht plaats vanuit Corsica, op 1084 kilometer maar wel midden op de Middellandse Zee. In Gent stond het concours elf dagen open, in Luik nog veel langer.
Op 10 juli 1904 werden 2672 duiven gelost in Madrid (1308 kilometer naar Gent). De eerste duif viel vier dagen later in Maastricht. Op 8 augustus werd het concours gesloten, slechts 139 duiven waren terug. Het zoveelste debacle: duiven kunnen niet goed over bergen heen en ook niet over open zee.
Die Nederlandse winnaar van die internationale vlucht (toen dus ook al!) was een blauwe doffer van de gebr. Schurgers uit Maastricht (winnaar “met de grote poelen”). In diezelfde rampvlucht was de 37e prijs voor de Amsterdamse liefhebber L. de Zwart, op de formidabele afstand van 1650 kilometer.
Blauwe doffer van de gebr. Schurgers uit Maastricht, won in 1904 de eerste prijs van een internationaal concours uit Madrid
Bilbao
Ook in Nederland werden wedvluchten vanuit Spanje georganiseerd, maar men koos de lossingsplaatsen zo dat de duiven niet veel last hadden van de Pyreneeën: Portugaletta, Santander, Bilbao. Deze vluchten verliepen veel regelmatiger, al was het op deze afstanden (tot 1200 kilometer) toen nog normaal dat slechts een derde van de ingekorfde duiven terugkeerde op het hok. In 1906 was de eerste prijs van de vlucht vanaf Bilbao voor een roodkras van Piet de Bruin uit Roosendaal en de tweede prijs voor een sproetkop van Sjoerd de Vries te Amsterdam! In Nederland vliegen we al meer dan een eeuw op de grote fond.
Gijs van Staveren
Postduivenpionier te Assen
Dit artikel gaat over het begin van de postduivensport in het noorden van Nederland. Toen Gijs van Staveren in 1906 verhuisde van Utrecht naar Assen nam hij 20 duiven mee. Hij kon daar toen niet veel mee beginnen want niemand had toen nog postduiven in deze contreien. Drie jaar later richtte hij met enkele anderen De Luchtbode op. Gijs van Staveren was tot de Tweede Wereldoorlog de grote inspirator voor de postduivensport niet alleen in Assen maar voor het hele noorden.
Begonnen als loper
Gijs van Staveren was van kindsbeen af al vertrouwd met duiven. Als jongen had hij een mengelmoesje van sierduiven, maar in zijn woonplaats Utrecht werden er rond 1880 al wedvluchten met postduiven gehouden. De postduivensport schoof in die jaren langzaam vanuit België naar het noorden en in Utrecht bestond er al een echte vereniging, De Snelpost, die wedvluchten organiseerde. Het constateren van de duiven gebeurde nog erg primitief. In een lokaal van Hotel de l’Europe werd een horloge in een verzegeld bierglas geplaatst. Een wedstrijdduif moest naar dat lokaal worden gebracht en daar werden ringnummer en horlogetijd genoteerd. Gijs was een van de jongens die met een binnengelopen duif naar het constateerlokaal rende. Het ging soms niet alleen om de snelheid van de duif maar ook om die van de “looper”. En Gijs kon er wat van. Uit dankbaarheid kreeg hij van verschillende liefhebbers zijn eerste echte postduiven. Rond de eeuwwisseling was hij lid van De Zwaluw, een tweede postduivenvereniging in Utrecht, en hij was al spoedig behoorlijk succesvol in de sport.
De Luchtbode
Die sport kon hij dus niet meer beoefenen toen hij in 1906 met zijn gezin naar Assen verhuisde. Zijn duiven nam hij wel mee maar in het noorden was de sport nog niet doorgedrongen. In die jaren deed Gijs zijn best om in deze regio belangstelling voor postduiven te wekken. Bij de oprichting van De Luchtbode op 26 oktober 1909 was er sprake van veel uitheemse inbreng. Naast de Utrechter Van Staveren waren er mannen bij betrokken die afkomstig waren uit Den Bosch en Zeeuws-Vlaanderen. Een zekere Ners Mulder had een broer die in Brussel aan de duivensport deed. Van hem kreeg hij een paar echte “Belsen”. Verder deden er enkele jongens mee die gewoon uit Assen kwamen. Een van hen was militair en zodoende werd de vereniging opgericht in de kazerne. Gijs van Staveren werd penningmeester. In de zomer van 1910 hield de nieuwbakken vereniging zijn eerste wedvluchten. Ze kwamen al tot Nunspeet…
Een foto van Gijs van Staveren uit 1941. In het begin van de Tweede Wereldoorlog mocht men nog wel duiven houden, maar er niet meer mee vliegen. Veel liefhebbers plaatsten toen een ren bij hun hok voor wat meer beweging en frisse lucht. Zo ook Oude Gijs.
Afdeling F
Er waren toen nog twee andere verenigingen in het noorden van ons land: De Noordster in Leeuwarden en De Luchtbode (ook al) in Groningen. Samen met de club in Assen vormden zij de Afdeling F van de Nederlandsche Algemeene Bond van Postduivenhouders. In de bondsvergadering van 22 januari 1911 werd tot deze nieuwe afdeling besloten. In het verslag stond: “Van alle zijden wordt het toegejuicht dat het Noorden wakker begint te worden.” Op 5 maart 1911 werd de Afdeling F officieel opgericht. Gijs van Staveren heeft vanaf het begin in het bestuur gezeten, eerst als commissaris en secretaris, vanaf 1917 als voorzitter. In 1928 heeft hij om gezondheidsredenen die functie opgegeven. Zowel de afdeling als de NABvP zelf hebben hem tot erelid benoemd. Met zijn gezondheid ging het later gelukkig veel beter, zodat hij in de sport (en als penningmeester van De Luchtbode) actief kon blijven.
Overnachtfond
Oude Gijs, zoals hij toen genoemd werd, had zelf vooral succes op de verre fond. Met weinig duiven, hij had er nooit meer dan 24 op zijn hok, scoorde hij kopprijzen op zuidelijke stations tot Bordeaux en St.Sebastiaan en op de oostlijn tot Riesenburg. Een paar voorbeelden. In juli 1924 won Van Staveren op de vlucht van Dax met twee duiven mee de eerste en de derde prijs in Drenthe. Hij won daarmee de door de firma Pleines uitgeloofde duivenklok. Die eerste duif haalde een snelheid van 634 m/m, afstand 1173 kilometer, ruim 200 kilometer verder dan Roosendaal waar de eerste duif van het concours viel (snelheid 963 m/m).
In juni 1936 had Gijs weer twee duiven mee, nu naar St.Sebastiaan, afstand 1247 kilometer naar Assen. Hij won nationaal (!) twee prijzen: 265 en 443. De duiven waren vrijdag gelost om 13.00 uur, de prijswinnaars van Van Staveren arriveerden zondag om 9.05 en 14.09 uur. Dezelfde twee duiven zette hij een maand later op Bordeaux en ze wonnen weer allebei hun prijs!
Uit deze voorbeelden blijkt eens te meer dat verre fondvluchten ook al in de eerste periode van de postduivensport populair waren (en dat de snelheid van onze hedendaagse duiven aanmerkelijk hoger is).
De nestor
Tientallen jaren is Gijs van Staveren een centrale figuur geweest in de noordelijke postduivensport, niet alleen als organisatieman, ook voor de gewone “melkers”. Zijn huis stond voor iedereen open. Zijn werkplaats fungeerde tijdens het vliegseizoen als centrum: inkorflokaal, klok afslaan, praathuis. Mede door zijn inspirerende voorbeeld zijn veel jongelui de duivensport gaan beoefenen en is Assen een bloeiend postduivencentrum geworden.
(Bron: G.J.D.Mingelen, De Nestor van het Noorden, in: Tijdschrift van het Nationaal Verbond van Nederlandsche postduivenhouders, 1e jaargang, no. 28, 1941)
Sjoek Smallenbroek
De man van De Snelvlieger in Assen
Sjouke Smallenbroek (1896 – 1979), bij velen beter bekend als Sjoek, was net als Gijs van Staveren een pionier voor de postduivensport in Assen en het noorden van ons land. Hij kende trouwens de wat oudere Van Staveren goed en had ook duiven van deze nestor. Vanuit zijn christelijke levensovertuiging werd Smallenbroek de man van de zaterdagvliegers in het noorden. Hij richtte in 1923 De Snelvlieger op en was gedurende 50 jaar voorzitter van deze vereniging. In 1934 werd onder zijn leiding de afdeling Noord van de Nederlandse Bond van Zaterdagvliegers opgericht, waarvan hij 20 jaar voorzitter was.
Ondernemer
Sjoek Smallenbroek was een echte ondernemer. Hij handelde in bouwmaterialen en was tot zijn overlijden op 82-jarige leeftijd actief in zijn bedrijf. Behalve in zijn werk was hij ook ondernemend in het culturele, het sportieve en het kerkelijke leven in Assen. Was hij een pionier voor de postduivensport, dat gold ook voor het zaterdagvoetbal in Assen. Hij was oprichter van de voetbalclub UDI, de voorganger van ACV. Muziekvereniging Oranje werd mede door hem opgericht. In zijn kerk was hij hoofd van de diakonie. Smallenbroek liep vaak voorop en had de gave anderen enthousiast te maken. Hij trouwde op 40-jarige leeftijd en kreeg zes kinderen. Een daarvan kennen wij gelukkig nog in de duivensport: Guus.
De Snelvlieger
Op 19 oktober 1923 richtte Smallenbroek De Snelvlieger op, samen met de heren Mooi, Lunshof en Geertsema. Sjoek beschouwde de club echt als zijn vereniging, hij was maar liefst 50 jaar voorzitter. Gedurende vele jaren vond het inkorven plaats in een loods van zijn bedrijf. Hij was de spil waar de hele organisatie om draaide. Door de inspanningen van Smallenbroek kon de vereniging kort voor zijn aftreden het nieuwe inkorflokaal aan de Veemarkt betrekken. In januari 1974 trad hij terug en stelde zich niet meer beschikbaar voor een bestuursfunctie. Hij werd prompt benoemd tot erevoorzitter, een blijk van de grote waardering die men voor hem had. Het was des te treuriger dat vervolgens in zijn vereniging de nodige ruzie ontstond die er in 1977 toe leidde dat De Snelvlieger zich afwendde van De Zaterdagvliegers en zich aansloot bij de N.A.B.v.P. Sjoek was hevig teleurgesteld, hij liet zich niet meer zien in de vereniging en eind 1978 bedankte hij als lid.
Smallenbroek was principieel voorstander van het vliegen op zaterdag. Hij was oprichter van de afdeling Noord van de NBvZ in 1934 en bekleedde vervolgens 20 jaar lang het voorzitterschap van deze afdeling. Hij heeft zich enorm ingespannen voor de bond en bij gelegenheid van het 50-jarig jubileum van de NBvZ ontving hij uit handen van zijn opvolger A.Harsema de gouden speld.
De grote fond
Sjoek Smallenbroek vloog het hele programma maar zijn hart ging uit naar de grote fond. Daarmee maakte hij het zichzelf niet makkelijk: door zijn principiële opstelling kon hij slechts met die wedvluchten meedoen die op vrijdag werden gelost. Dat waren er ieder jaar maar enkele. Een voorbeeld. San Sebastian 1933, nationaal in concours 2141 duiven. Op een afstand van 1247 kilometer wint Smallenbroek de 24ste en de 165ste prijs. Nationaal dus, met die enorme overvlucht! Over de afstamming van zijn duiven schrijft Sjoek: “Dat het goede ras heeft gezegevierd wordt weer bewezen. De oude stam vindt men terug in het hok van den bekenden Asser liefhebber, den oud-Utrechtenaar, den heer G. van Staveren, die ons bij het begin onzer liefhebberij steeds met raad en daad terzijde stond en nog steeds de steunpilaar is voor de duivensport hier ter plaatse.”
Over de aankomst van het blauwe duivinnetje dat die 24ste prijs pakt schrijft hij: “Mijn duivenvrienden hebben met bewondering staan kijken bij haar aankomst vanaf Spanje naar de buitengewone conditie waarin ze toen nog verkeerde. Naast haar nestzusje gezet was haast niet te zien wie van de twee nu mee geweest en wie thuis was gebleven. Den volgenden ochtend was ze de eerste uit het hok om haar rondvluchtje te maken.”
Een krantenfoto van de duivin die zo vroeg was van San Sebastian
In 1936 ging het weer heel goed op San Sebastian, getuige dit stukje uit een landelijk dagblad: “Niet minder opmerkelijk is het uithoudingsvermogen van de duiven van de heeren Van Staveren en Smallenbroek uit Assen, die zondagmorgen om 9.06 en 9.30 uur arriveerden. Een afstand van 1247 K.M. was daarmee afgelegd. Hoeveel duiven uit het zuiden van ons land, die zaterdag thuis kwamen, zouden daarna in staat geweest zijn om nog eens 200-250 K.M. verder te vliegen?”
Fusie
Van de vier verenigingen in Assen die aangesloten waren bij verschillende bonden, is er nu nog maar één over, de oudste: De Luchtbode. Op 1 januari 2014 is De Snelvlieger opgegaan in deze club. Samen vormen we een grote, sterke postduivenvereniging. Sjoek Smallenbroek had het goed gevonden, in deze tijd…
(Bronnen: De Postduif, 8 maart 1934, Nieuws van de Dag, 2 juli 1936,
In Memoriams in: Neerlands Postduiven Orgaan, De A.C.V.er, Kerk en Gezin)